INHOUD
Bij de publicatie op het WWW
Bij de nederlandse samenvatting
[inhoud] [inl] [h1:waarom?] [h2: hoe?] [h3:hoe niet?] [h4:besl.fakt.] [h5:retoriek] [h6:ideologie] [h7:publiek] [h8:toekomst] [lit] [e-mail]
Nu, 14 jaar later blijkt Masterman nog even actueel als toen.
Echter, terugkijkend op de 'samenvatting' ,vallen een paar zaken op:
In deze WWW tekst komen geen afbeeldingen meer voor. Mastermans
boek is, indachtig zijn opvattingen, rijk geïllustreerd.
Ook in de Nederlandse
samenvatting hadden we materiaal opgenomen dat toen illustratief
was voor het boek en de Nederlandse situatie van toen. Dat materiaal is niet
meer beschikbaar. Daardoor is deze uitgave nogal 'verbaal' geworden.
Dat is jammer, maar ook hierbij blijkt dat goed media-onderwijs
belang heeft bij up-to-date visueel materiaal. Eén blik in je brievenbus
en een bezoekje aan de redactie van de lokale krant maken
deze uitgave weer helemaal actueel.
Hetzelfde geldt voor de voorbeelden: vele televisie- en radioprogramma's
kennen we niet of hebben we nooit gezien. Zet de t.v. aan en je ziet ze nog
steeds; Oude wijn in nieuwe zakken.
Ik heb het boek als één HTML tekst gemaakt, omdt ik me zo vaak
erger aan het telkens downloaden van stukjes tekst. Ik hoop dat dit 'boek
als 1 file' bevalt. Indien niet, dan hoor ik dat graag.
Dirk Schouten,
Amsterdam, juli 2000.
[inhoud] [inl] [h1:waarom?] [h2: hoe?] [h3:hoe niet?] [h4:besl.fakt.] [h5:retoriek] [h6:ideologie] [h7:publiek] [h8:toekomst] [lit] [e-mail]
Ruim twee jaar geleden lazen wij Len Masterman's 'Teaching the
media' en waren erdoor gegrepen. Niet alleen door zijn scherpe
uitspraken, maar ook door de omvattendheid en complexiteit van
zijn gedachtengang. We besloten tot de oprichting van een
werkgroepje om dit boek maar eens goed te bestuderen. Al lezend
stapelde de hoeveelheid papier zich op en daarmee was het idee
geboren van het boek een samenvatting van te maken. Toen van dit
werk het einde in zicht kwam, lag het voor de hand het een iets
grotere verspreiding te geven en besloten we een uitgever te
zoeken. Het instituut dat het meest in aanmerking kwam om de
samenvatting uit te geven (het LOKV te Utrecht) had geen
belangstelling.
Over de samenvatting moeten nog een paar opmerkingen geplaatst
worden:
- Het boek is moeilijk leesbaar en deze samenvatting kan ons
inziens het boek wat toegankelijker maken.
- Het is onze samenvatting; voor het uit-zijn-verband-rukken van
teksten, misinterpretaties, taal- vertaal- en andere fouten en
zijn wij alleen verantwoordelijk.
- Samenvatten is selecteren; het is onze selektie, waar men het
niet per sé mee eens hoeft te zijn. Voor veranderderingen,
aanvullingen en verbeteringen houden wij ons van harte
aanbevolen.
- We hebben geprobeerd de opbouw van Masterman's tekst te volgen
zodat de desbetreffende delen in het boek vrij makkelijk zijn op
te zoeken.
- Citaten en citaten waarin weer geciteerd wordt zijn soms
samengevoegd en lijken daardoor uit Mastermans pen te komen. Soms
was dit niet te voorkomen omwille van de leesbaarheid.
- De in de samenvatting genoemde literatuur is achterin opgenomen
in het engels.
- We hebben als illustratie wat nederlands voorbeeldmateriaal
toegevoegd, waarvoor Adformatie, de Volkskrant en NieuwsTribune
hun toestemming gaven.
Onze grote dank gaat uit naar de school voor MDGO te Venlo en de
Volkshogeschool Eerbeek die bereid waren hun nek uit te steken
voor de uitgave van deze samenvatting. Goof van Amelsvoort en
Janneke Tichgelaar danken wij voor hun medewerking en tenslotte
de Universitaire Stichting Vormingsactiviteiten, die de
verspeiding mogelijk maakt.
We hopen dat het lezen inspireert tot het kennisnemen en
toepassen van de ideeën van Len Masterman's 'Teaching the
Media'.
Henk van Helvoort,
Dirk Schouten.
Amsterdam, april 1988.
Gemaakt met een Commodore Amiga 1000
[inhoud] [inl] [h1:waarom?] [h2: hoe?] [h3:hoe niet?] [h4:besl.fakt.] [h5:retoriek] [h6:ideologie] [h7:publiek] [h8:toekomst] [lit] [e-mail]
Dit boek is opgezet rondom een aantal simpele vragen. Vragen
waarop alle docenten, op wat voor school dan ook, de antwoorden
nodig hebben als zij effektief over de media willen onderwijzen.
Vragen als: Waarom onderwijs geven over de media? (H. 1).
Wat voor begrippenkader kan ons helpen om de wereld van de media
te bevatten? (H.2). Op wat voor vooronderstellingen was media-onderwijs in het verleden gebaseerd en waarom was dat niet zonder
meer succesvol? (H.3). De hoofdstukken 4 tot en met 7 vormen de
kern van het boek en beschrijven min of meer gedetailleerd hoe
het begrippenkader dat in hoofdstuk 2 uiteengezet werd in de klas
ontwikkeld kan worden. Uiteindelijk wordt in hoofdstuk 8 de vraag
gesteld hoe media-onderwijs zich het beste zou kunnen
ontwikkelen, als een op school en gemeenschap gebaseerd,
levenslang leerproces.
Docenten, die aan dit boek beginnen met de verwachting een
aantal leerplannen aan te treffen, zullen teleurgesteld worden.
Wel zijn er genoeg konkrete suggesties en ideeën voor een
innoverende lespraktijk om zelfs de meest pragmatiese docent
tevreden te stellen. Het boek probeert een aantal algemene
principes te schetsen voor het onderwijs ten aanzien van alle
media en voor alle leeftijden. Het probeert een zodanig begrip
van de processen en de principes van media-onderwijs over te
dragen,dat docenten niet meer aan stukjes bestaand lesmateriaal
of oefeningen gebonden zijn en het stelt hen in staat om
onafhankelijk hun eigen lesprogramma's te maken.
Deze manier van denken over media-onderwijs, probeert een
kritiese houding ten opzichte van alle media-ervaringen te
bevorderen, door het identificeren van sleutelprincipes,
begrippen en overeenkomsten tussen de media. Zij breekt met de
lange traditie (waaraan ik zelf heb bijgedragen) in media-onderwijs, waarin de uniciteit van elk medium als
'vanzelfsprekend' startpunt wordt gebruikt. Dit is een
fragmentatie van het onderwerp, op het punt waar juist de
samenhang zo belangrijk is. Het gaat om het zorgen voor kritiese
benaderingen, die leerlingen kunnen toepassen op elk medium.
Vanwege de belangrijkste media-ervaringen van leerlingen is
een nadruk op televisie bijna vanzelfsprekend en vervolgens komen
pers, radio en film aan bod. Wat betreft reklame, voorlichting en
de nieuwe technologieën, zij zijn binnen het media-onderwijs
belangrijk vanwege hun strukturele invloed op alle media.
Adverteren heeft zijn invloed op bijna ieder aspekt van de
eigentijdse media en het lijkt erop dat het nauwelijks enige
waarneembare indruk heeft gemaakt in lessen op universiteiten,
hogescholen en de rest van het onderwijs.
Len Masterman, Nottingham, Augustus 1985.
[inhoud] [inl] [h1:waarom?] [h2: hoe?] [h3:hoe niet?] [h4:besl.fakt.] [h5:retoriek] [h6:ideologie] [h7:publiek] [h8:toekomst] [lit] [e-mail]
De vraag: "Waarom de media onderwijzen?", is het juiste
startpunt voor dit boek. Het is een vraag die docenten zich telkens opnieuw
moeten stellen en beantwoorden op een manier die gelijke tred
houdt met de ontwikkelingen in de media, wil het onderwijs zijn
richting, relevantie en noodzaak behouden.
Ik geef hier een eigen lijst met redenen
om aan media-onderwijs de hoogste prioriteit te geven:
Deze lijst kan gebruikt worden om de vraag naar het waarom van
media-onderwijs zelf te beantwoorden door het schrappen in-,
aanvullen- en bekritiseren van deze lijst.
1. MEDIAVERZADIGING
In de jaren '70 spendeerden kinderen tussen de 5 en 14 jaar al
44% meer tijd aan televisie dan aan school. Tegenwoordig besteedt
de gemiddelde engelse kijker elke week zo'n 75 uur aan radio,
televisie, krant en tijdschriften. Dit geeft niet alleen aan tot
in welke mate onze ervaringen doordrongen zijn van de media, maar
ook de complexiteit waarmee de media op elkaar inwerken en zich
geïntegreerd hebben in ons dagelijks leven. We hebben ook te
maken met de media als sekundaire of tertiaire aktiviteit.
Bijvoorbeeld bij het ontbijt de krant lezen (primair),met op de
achtergrond de radio aan (sekundair) en af en toe een oogje slaan
op de klok van de ontbijttelevisie (tertiair). Op deze wijze telt
het aantal uren 'mediakonsumptie' aardig aan.
2. DE INVLOED VAN DE MEDIA
De media zijn een bewustzijnsindustrie, die niet alleen
informatie geeft over de wereld, maar zij is ook de vormgever van
onze ideeën en de manier waarop we de wereld zien en begrijpen.
'Het belangrijkste punt op de agenda van de bewustzijnsindustrie
is het produceren van mensen... die klaar zijn om een speciale
gedragslijn liever dan enig andere te ondersteunen, zoals het
liever kopen van merk X dan merk Y of het steunen van een
politieke kandidaat... of het steunen van Israel of de
Arabieren'.
Overname van radio en tv-stations, het kommunikatienetwerk en de
massapers is een direkt doel in ieder coup. Kontrole over de
manieren waarop mensen geïnformeerd worden is de basis van de
politieke macht. De macht om televisiestations te bouwen is als
de middeleeuwse macht om kastelen langs de Rijn te bouwen.
3. DE PRODUKTIE EN HET BEHEER VAN INFORMATIE
Multinationals, regeringsdepartementen, politieke partijen, het
leger en zelfs kleine bedrijven en universiteiten hebben nu hun
eigen voorlichtings-afdelingen. In Noord-Ierland had het leger in
het midden van de jaren '70 meer dan 40 persofficieren aangesteld
en was in staat om journalisten 24 uur per dag van dienst te
zijn. Zelfs Buckingham Palace heeft een persdienst van 7 mensen.
De voorlichtings-industie is ontwikkeld vanuit een defensieve
positie. Deze industrie is in de VS in het begin van deze eeuw
ontstaan als reaktie van de grote industrieën op aanvallen vanuit
de pers. In plaats van de geheimhouding die gewoonlijk betracht
werd, kon de president van de Standard Oil in 19O2 zeggen :"We
hebben ons beleid veranderd. We geven informatie". De
ontwikkeling van gespecialiseerde voorlichtings-afdelingen heeft
grote invloed op de manier waarop de publieke opinie wordt
gevormd. Voorlichtingsmateriaal vindt tegenwoordig direkt zijn
weg naar de media op een schaal die onvoorstelbaar is.
4. MEDIA-ONDERWIJS EN DEMOKRATIE
Verkiezingen zijn inmiddels media-gebeurtenissen geworden.
5. DE TOENEMENDE BELANGRIJKHEID VAN VISUELE KOMMUNIKATIE EN
INFORMATIE
Scholen blijven gedomineerd door schriftelijk materiaal. Als
leerlingen moeilijkheden bij het lezen hebben, zijn ze in
schooltermen mislukkelingen. Toch zijn buiten de school de meest
invloedrijke en meest breed verspreide manieren van kommunikatie
visueel.
6. ONDERWIJS VOOR DE TOEKOMST
Op dit moment gaan onze scholen door met produceren van
leerlingen, die waarschijnlijk voor de rest van hun leven een
onvoorwaardelijk geloof in de integriteit van de media met zich
meedragen (of een even zo gevaarlijke ongedifferentieerde
skepsis,waarbij de media als bron van alle kwaad worden gezien).
Het verlies binnen onze gemeenschap in termen van
demokratiese gezondheid is onvoorstelbaar. Evenzo groot is het
verlies voor de media zelf. Speciaal voor de vele
verantwoordelijke journalisten en omroepmedewerkers die zichzelf
in dienst van een publiek belang zien en die evengoed een krities
en geïnformeerd publiek nodig hebben als het publiek hen nodig
heeft.
7. DE GROEIENDE PRIVATISERING VAN DE INFORMATIE
Nu we groeien naar de post-industriële informatie-maatschappij
waarin informatie snel het hoofdbestanddeel van vooruitstrevende
ekonomieën wordt, kan onderwijs dat nog niet eens greep heeft op
de implicaties van ontwikkelingen in de kommunikatie-technologie
zoals elektroniese uitgeverijen, multi-kanaals satelliet omroep,
interaktieve kabelsystemen, televisie data systemen en het
dagelijks gebruik van video-kassettes en discs, nauwelijks
adekwaat genoemd worden. Privatisering van informatieve
diensten, 'dereguleridng', kommerciële sponsoring van kunst en
sport, kommercialisering van kabelnetten etc.,zijn allen recente
verschijnselen. Leraren zijn er vaak onverschillig voor. Dat
horen ze niet te zijn. Want vroeg of laat zullen ze er direkt
door aangetast worden, misschien wel het hardst van iedereen. De
waarheid is dat de verandering van informatie in koopwaar en de
groei van transnationale korporatieve datasystemen de toekomst
bedreigen van alle publieke informatiesystemen en niet in de
laatste plaats die van het onderwijs zelf.
Als informatie koopwaar wordt, verandert de rol van de informatie
zelf. Zij die betalen zullen gaan bepalen wat voor soort
informatie geproduceerd zal worden. De produktie van sociaal
nuttige informatie wordt ondergraven door de produktie van
winstgevende informatie.
Overtuigd zijn van het belang en de noodzaak van media-onderwijs
is één ding, het ontwikkelen van een succesvolle
media-onderwijspraktijk is iets heel anders.
[inhoud]
[inl]
[h1:waarom?]
[h2: hoe?]
[h3:hoe niet?]
[h4:besl.fakt.]
[h5:retoriek]
[h6:ideologie]
[h7:publiek]
[h8:toekomst]
[lit]
[e-mail]
Een docent die belangstelling heeft voor het gebied van het
media-onderwijs wordt gekonfronteerd met grote intellektuele en
pedagogiese problemen.
Deze onderscheiden bieden de mogelijkheid om wijs te worden uit
de vaak verwarrende hoeveelheid variëteiten van materiaal dat
voorhanden is. Media-onderwijs houdt een andere manier van werken
in met leerlingen en studenten (4). Net als het vak media-onderwijs is media-pedagogie een aparte praktijk (5).
De Canadese econoom Dallas Smythe:
Het zijn de media die ons vertellen wat belangrijk is en wat
triviaal, door hetgeen ze behandelen of weglaten, versterken,
veranderen of ontkennen.
Er is aan de processen van selektie,
agenda-setting en interpretatie niets sinisters. Ieder medium, hoe het ook
gefinancierd of georganiseerd is, heeft onvermijdelijk met dit
soort processen te maken. De problemen ontstaan pas omdat dit
verborgen gebeurt. Als bijvoorbeeld omroepmedewerkers wat opener
konden zijn over de problematiese aard van de 'objektiviteit',
dan zou de macht van de media en de problemen die daarmee
samenhangen al heel wat minder worden. Te vaak doen
omroepmedewerkers hun best om ons te verzekeren dat het hun
funktie is om de wereld af te spiegelen zoals die 'werkelijk'
bestaat. Zo gezien zijn de media 'vensters op de wereld'. Media
zijn dan grotendeels onproblematiese verschaffers van ervaringen.
Ervaringen die ook nog in hoge mate authentiek lijken.Dit is
precies de reden waarom media-onderwijs zo belangrijk is.
De Falkland-krisis geeft een duidelijk
voorbeeld van de invloed van de media, omdat deze gebeurtenis in
tijd erg kort duurde. Tijdens het konflikt bleek de publieke opinie snel
veranderbaar te zijn. Een komplete batterij beheersingstechnieken
rond het nieuws, inklusief leugens, onderdrukking en valse
informatie is ervoor nodig geweest om het publiek van de
rechtvaardigheid van het overheidsbeleid te overtuigen.
De mediagebeurtenissen rondom het
Falkland-konflikt maken in extremo de noodzaak duidelijk om de
media krities te kunnen begrijpen, niet alleen op school maar op
alle niveau's van de samenleving.
Tegelijkertijd heeft de regering een groot
aantal technieken ter beschikking om te zorgen dat het publiek hoort wat zij
wenselijk acht. Niet alleen bestaat er een 'lobby'-systeem,
voorbehouden aan enkele politieke journalisten, maar ook zijn er
een groot aantal wetten betreffende geheimhouding en kontrole van
de publieke opinie.
Men kan beargumenteren dat er juist geleerd
moet worden van
de manieren waarop voorlichting zijn ingangen tot de media vindt
en dat ook bijvoorbeeld scholen deze manieren moeten toepassen.
Misschien klopt dat, maar hoe kleine groepen hun gebruik van de
media ook kultiveren, de ongelijkheid tussen hen en de grote
industrieën blijft bestaan. Zelfs grote organisaties als de
vakbonden hebben niet dezelfde middelen en mogelijkheden als hun
tegenstanders. Om echt succesvol te zijn vraagt en onderhoudt het
pr-spel de publieke onwetendheid. En tussen de gebruikers en de
verschaffers van informatie ligt de grootste ongelijkheid.
Media-onderijs biedt misschien een van de beste
mogelijkheden die de gemeenschap heeft om de dubbelhartigheid van
de voorlichtingsindustrie tegen te werken, om hogere normen bij
journalisten te bevorderen, om een scherpzinniger en skepties
publiek te krijgen en om de regels voor het bespelen van de media
voor iedereen duidelijk te krijgen.
Televisie wordt steeds belangrijker in het bepalen van de keuze
van de kiezers, waarbij de televisie het gebeuren niet alleen
volgt maar ook vorm geeft volgens door de televisie bepaalde
normen. Partijleiders worden nu gepresenteerd als soep of
cornflakes. Partijen en partijpolitiek worden steeds meer
verkocht via reklamecampagnes. Zelfs links, ondanks de aversie
tegen voorlichting en reklame, raakt steeds meer overtuigd van
het gebruik van deze wapens voor hun eigen belangen.
In bijvoorbeeld de les maatschappijleer wordt wel kritiese
aandacht besteed aan politieke zaken, maar hoe de televisie deze
items vorm geeft wordt als onproblematies gezien. Toch wordt de
televisie beschouwd als een van de belangrijkste middelen om
informatie over politiek te verkrijgen.
Zelfs drukwerk wordt steeds meer beschouwd als een visueel
medium met zijn nadruk op ontwerp en lay-out en het gebruik van
beeldmateriaal. Ook het gebruik van videomateriaal op scholen
neemt voortdurend toe.
Scholen zullen dan ook, vroeger of later, het belang moeten
erkennen om bij de leerlingen het vermogen te ontwikkelen om
visuele beelden krities te onderzoeken. De vaardigheid om visueel
materiaal te beoordelen zal een algemene basisvaardigheid moeten
worden binnen alle vakken en in het gehele onderwijs.
De geboden van de nieuwe informatie-orde staan in schril kontrast
met de normen en waarden van ons openbaar onderwijs, dat zich
erop baseert dat informatie:
Tekens aan de wand: Beperking van het gratis leensysteem van
openbare bibliotheken; rijke studenten van overzee vinden
makkelijker plaats op universiteiten dan hun minder bedeelde
kollega's; de BBC kan spoedig gedwongen worden tot het verwerven
van inkomsten uit advertenties; docenten kunnen snel overbodig
worden en het publieke onderwijssysteem kan worden
voorbijgestreefd door computerprogramma's die geproduceerd worden
door bijvoorbeeld I.B.M. en Texas-Instruments. Gezien de hoge
uitgaven voor docentensalarissen is het onderwijs ook zeer
aantrekkelijk voor privatisering, tenzij docenten overtuigend
kunnen beargumenteren dat ze iets belangrijkers doen dat het
overdragen van informatie (een taak die een gecomputeriseerd
onderwijssysteem tegen een fraktie van de huidige kosten kan
uitvoeren).
Wat de transnationale computerbedrijven nooit zullen
produceren, is een vergroting van een krities bewustzijn, dat
opgewassen is tegen de ontwikkeling van de informatie- en
kommunikatie-technologie.
Kunnen de media even systematies en konceptueel samenhangend
bestudeerd en onderwezen worden als andere meer gevestigde
onderwerpen? Dat is de vraag die in het volgende hoofdstuk aan
bod komt.
Hoofdstuk 2
HOE?
Hoe is het mogelijk een konseptueel begrip te krijgen van
een terrein dat zo breed is en zo'n diversiteit aan vormen,
praktijken en produkten kent? Zo kan de ontwikkeling van de
kommunikatieve waarde van T-shirts onderwerp van onderzoek zijn.
En ieder medium heeft al een groot aantal funkties. Bijvoorbeeld
de televisie fungeert als cinema, krant, sportveld, concertgebouw
en tijdschrift. Op scholen wordt meestal als oplossing van dit
probleem de beschikbare tijd dan maar opgesplitst in een beetje
film, een paar weken tv, een paar uur reklame, enzovoort. Het is
een moedige poging tot een enigszins volledige benadering van
media, maar in de praktijk zijn er grote bezwaren. Het is
oppervlakkig en daarom misschien niet de moeite waard. En wat
leren de studenten er van? Ooit ontliep ik het probleem door
alleen televisie te doceren, maar dat was niet meer dan een korte
termijn oplossing.
Want er zijn dwingende redenen om de media als geheel te
bestuderen. Hun verbanden met elkaar door eigendomsstrukturen en
konnekties met andere dienstverlenende industrieën, hun
gemeenschappelijke kodes, konventies en betekenisgeving, hun
overlappingen in inhoud en bovenal hun gemeenschappelijke
funkties als bewustzijnsindustrieën en hun wederzijds
versterkende invloed op het publiek, maken duidelijk dat de
verschillende media niet van elkaar te isoleren zijn.
In dit hoofdstuk wil ik uiteenzetten wat funktioneel media-onderwijs mijns inziens bezit, namelijk:
ideologie | nonverbale communicatie | genre |
verankering | retoriek | geprefereerde betekenis |
realisme | denotatie en konnotatie | naturalisme |
verhandeling | konstruktie | deconstruktie |
selektie | positieve positionering | mythe |
plezier | disributie | publieksegmentatie |
bronnen | teken/betekenis | subjectiviteit |
kode/kodering/dekodering | participatie/ toegankelijkheid/ kontrole | bemiddeling |
Deze begrippen variëren nogal in komplexiteit en
moeilijkheidsgraad, maar voor ieder niveau van de leerlingen is
er materiaal voor te ontwikkelen.
Sommige van deze koncepten kunnen iedereen geleerd worden
(bijvoorbeeld selektie), van het jongste kind op de basisschool
tot volwassenen. Jaar na jaar kunnen zij verder uitgediept
worden. Andere koncepten zijn moeilijker te vatten. De kunst van
de mediadocent ligt in het uiteenrafelen van komplexe koncepten
in simpeler vormen die door de desbetreffende groep of klas
begrepen kunnen worden.
Het moet duidelijk zijn dat deze begrippen op een goede
manier duideljk gemaakt moeten worden aan leerlingen en niet
alleen maar moeten bestaan in de hoofden van de leraren.
3. EEN KENMERKENDE MANIER VAN ONDERZOEK DOEN: NAAR KRITIESE
AUTONOMIE
Het is nauwelijks mogelijk om een juiste manier van onderzoek van
de media te definiëren totdat we de vraag beantwoorden "Juist
voor wat?". Wat willen we bereiken met onze leerlingen en
studenten? Ik wil beweren dat een van de primaire doelen van
media-onderwijs niet is dat leerlingen trouw ideeën, kritiese
inzichten of informatie van de leraar kunnen reproduceren.
wil zeggen, ook als de docent er niet bij is. Het primaire doel
is niet eenvoudigweg een krities bewustzijn en begrip; het is
kritiese autonomie.
Media-onderwijs moet daarom:
Syllabussen moeten dan ook (in plaats van een grote hoeveelheid
inhoud aan te dragen, die geleerd moet worden) proberen om
processen en principes te definiëren, die het leerlingen mogelijk
maken om zo snel mogelijk krities zelfstandig te worden.
4. PRAKTIES WERK
Prakties werk door leerlingen betekent het ervaren van het
konstruktieproces van de media van binnen uit, maar dat betekent
niet automaties het verwerven van een krities vermogen bij
studenten of een demystificatie van de media. Het verband tussen
prakties werk en analytiese aktiviteiten moet bewust door de
docent gelegd worden.
5. MEDIAPEDAGOGIE
Effektief media-onderwijs vraagt om een niet-hierarchiese manier
van onderwijs, een methodologie die reflektie en krities denken
voorstaat en die tegelijk zo levendig, democraties, groep- en
aktie georiënteerd is als de leerkracht het kan maken.
a) Niet-hierarchies onderwijs
Media-onderwijs moet, net als produkten van de media,
geproblematiseerd kunnen worden. De methodologie en de inhoud van
media-onderwijs moeten onderwerp van dialoog en gezamenlijk
onderzoek kunnen zijn tussen onderwijzer en onderwezene.
b) Dialoog-reflektie-aktie
Eigenlijk gaat het hier nog meer om een filosofiese dan een
pedagogiese benadering. Een benadering die de ideeën van Paulo
Freire nauwkeurig volgt. Freire vertrouwt op de potentie en de
neiging van mensen om zich te ontwikkelen in de richting van
'bevrijding'. Hij erkent dat het meeste wat doorgaat voor
onderwijs, dit tegenwerkt. Verandering van de status quo vraagt
om de erkenning dat het onderwijs niet neutraal is, maar altijd
politiek en als zodanig potentieel onderdrukkend of bevrijdend.
Objektieve kennis moet geproblematiseerd worden. Het
demystificeren van de wereld, die niet als een vaststaand gegeven
gezien moet worden, maar als iets waaraan gewerkt kan en moet
worden.
c) Kritiek op progressiviteit
werk op school moeten doen, maar dat zij meer keuzemogelijkheden in- en kontrole over hun werk hebben. En dat kennis, waarvan zij
geloven dat die echt bruikbaar is, ook voor hen beschikbaar is
wanneer zij die nodig hebben.
Dit is de realiteit in de klas en het is belangrijk dat we die
gaan aanpakken in plaats van de pseudo-problemen, die rechtse
politici en de roddelpers benoemen. Onze formeel onderwijssysteem
produceert een groot aantal slachtoffers, in het bizonder die
kinderen die elk jaar de school verlaten in de overtuiging dat ze
mislukt zijn. Op bijna elke school beginnen de leerlingen van
'lagere' richtingen problemen te veroorzaken. Waarschijnlijk is
dit hun manier van wraak nemen op een systeem dat wat hen betreft
mislukt is. In deze situatie worden als laatste toevlucht,
tevergeefse pogingen tot meer 'open' aanpakken geprobeerd om het
onmogelijke mogelijk te maken. Het zijn deze aktiviteiten, die
aangepakt worden door de critici van het progressivisme. De
kinderen die zulke klassen bezoeken zijn niet het slachtoffer van
progressiviteit, maar de slachtoffers van een formeel systeem dat
niet aan hun behoeften voldoet.
[inhoud]
[inl]
[h1:waarom?]
[h2: hoe?]
[h3:hoe niet?]
[h4:besl.fakt.]
[h5:retoriek]
[h6:ideologie]
[h7:publiek]
[h8:toekomst]
[lit]
[e-mail]
Het opvallende van media als symbolies systeem is dat het dwingt
tot 'lezen' van de media in plaats van ze klakkeloos te
accepteren als vervanger voor ervaringen. Dit is slechts één
visie op media. Er waren diverse visies op de media en die
bestaan nog steeds. Dit hoofdstuk behandelt vier invloedrijke
manieren van denken over de media, een beschrijving van hun
oorsprong en ontwikkeling en de kritieken die er op geformuleerd
zijn:
(i) DE MEDIA ALS WERKTUIGEN VAN HET KULTURELE VERVAL: DE ERFENIS
VAN LEAVIS EN THOMPSON
Mediaonderwijs in Engeland begint met "Culture and Environment",
een publikatie van Leavis en Thompson in 1933. Het boek riep op
om weerstand te bieden aan de invloed van een verderfelijke
civilisatie, waarvan de massamedia de meest korrupte
uitdrukkingen waren. Het boek was een bijdrage aan de
'respektabele' angst voor de morele korruptie van de werkende
klasse. Leavis en Thompson boden docenten engels een zendelingen-positie, een positieve en heroiese rol als bastions van kulturele
waarden in een verloederende wereld. Hun invloed is niet te
onderschatten. Het boek is de legitimering geweest voor het
behandelen van mediaprodukten in de klas, als een intellektueel
te respekteren aktiviteit van docenten.
'Thompsomisme'
Thompson, een leerling van Leavis, heeft gedurende 4O jaar
artikelen en boeken gescheven. Het is Thompson geweest, die een
praktiese verbinding legde tussen de ideeën van Leavis en de
onderwijspraktijk. Hij heeft gezorgd voor voorzieningen binnen
het onderwijs, zoals lesboeken en onderwijsbladen, waardoor het
Leavisme zo belangrijk kon worden op scholen en universiteiten.
Elitisme
De kritiek op het Leavisme in relatie tot het media-onderwijs
richtte zich voornamelijk op het vermeend elitaire karakter
De repressie van de politiek
Een van de meest vreemde karakteristieken van 'Culture and
Evironment' is de afwezigheid van alles wat expliciet politiek
is. Toch was de tijd waarin het boek ontstond er turbulent genoeg
voor. Maar kultuur en vooral de literaire kultuur als stelsel van
morele en kulturele waarden stond volgens Leavis en Thompson ver
boven al het politieke.
(ii) DE MEDIA ALS POPULAIRE KUNSTVORM
In de jaren zestig kwamen er steeds meer docenten die de
populaire kunstuitingen ( bijvoorbeeld strips en pulpbladen) niet
meer zagen als een puur slechte invloed. Zij zagen er de waarde
van en waren niet meer bereid erover te diskussiëren in termen
van een onontkoombare korrumperende invloed. De kritiek richtte
zich niet meer tegen de media in het algemeen maar op zaken en
aspekten binnen de media.
Tegen diskriminatie
De principiële argumenten tegen een diskriminerende benadering in
het media-onderwijs zijn, kort samengevat:
1. De geschiedenis van het media-onderwijs heeft uitgewezen dat
het in essentie een midden-klasse, zichzelf verdedigende,
paternalistische beweging is geweest. Deze voornamelijk negatieve
benadering is er dan ook niet in geslaagd veel enthousiasme bij
leerlingen en docenten op te roepen.
2. Er is weinig theoreties werk verricht om te komen tot
geaccepteerde kriteria voor het evalueren van de media. Dit komt
misschien door de impliciete erkenning dat zulke kriteria
hersenschimmen zijn. Het was daarom moeilijk voor zowel
leerlingen, docenten als ook media-critici en 'experts' om
evaluatieve oordelen te vellen zonder iets anders dan een geheel
ongefundeerd vertrouwen of onechte autoriteit.
3. Behalve het probleem wat nu goede journalistiek of slechte
televisie is, zijn er twijfels over de zin van het toepassen van
esthetiese kriteria op velerlei mediaprodukten (nieuws,
persfoto's, reclame).
4. De vraag 'hoe goed is nu dit mediaprodukt' maakt duidelijk
dat er eigenlijk sprake is van een naief begrip van waarde.
Waarde (of het gebrek eraan) wordt geacht onafscheidelijk en
tijdloos verbonden te zijn met de tekst zelf. Het wacht op
ontdekking door de zorgvuldige, maar ideologies onschuldige
lezer, niet gewaardeerd door een uitgesproken theorie maar door
het beroep dat gedaan wordt op een geschoolde consensus. In deze
benadering blijven de sociale, ideologiese basis van de
interpretaties, de oordelen, de vooronderstellingen en de
kriteria, die ten grondslag liggen aan de gestelde waarden
onbesproken.
5. Een diskriminerende benadering legt veel nadruk op het
analyseren van mediaprodukten. Dit is zijn sterkte, maar ook een
bron van zwakte. Het negeert de kontekst waarin produkten
geproduceerd, gedistribueerd en gekonsumeerd worden.
Diskriminerende benaderingen maken weinig duidelijk over de aard
van de media als bewustzijnsindustrieën.
6. In de praktijk bleek het zeer moeilijk om de 'populaire
kunst'-benadering in de school van de grond te krijgen. Het
uitgaan van bepaalde normen en waarden werkte misschien nog wel
voor een blank-, midden-klasse- en mannelijk publiek op
universiteiten en selekte scholen, maar niet meer voor een multi-
raciaal, voornamelijk werkende-klasse-publiek op de gewone
scholen.
Natuurlijk moet de vraag naar de waarde van mediaprodukten niet
helemaal verworpen worden, maar de essentie ligt bij inzicht in
het funktioneren van de media. Vanuit een kritiese kijk op de
(iii) DE MEDIA ALS HULPMIDDELEN BIJ HET LEREN EN ALS VERSPREIDERS
VAN KENNIS EN ERVARING
(iv) DE MEDIA ALS WERKTUIGEN VAN DE KOMMUNIKATIE
In Engeland worden kommunikatiemodellen in het mediaonderwijs
steeds belangrijker, waarbij de ontwikkeling van gedepolitiseerde
en techniese kommunikatie en trainingen in sociale vaardigheden
centraal staan. Zo zijn er speciale kommunikatiekursussen
ontstaan voor werkelozen. Problemen ontstaan als kommunikatie
niet ten dienste wordt gesteld van de ontwikkeling van een
krities bewustzijn, maar van de behoeften van de industrie.
Dit boek wil, in tegenstelling tot het bovenstaande, proberen het
volle gewicht te geven aan de kontekst waarbinnen media
boodschappen produceren, waarbinnen zij cirkuleren en
gekonsumeerd worden. Wij moeten ons nu richten op het eerste
gebied, de kontekst van media-produktie.
[inhoud]
[inl]
[h1:waarom?]
[h2: hoe?]
[h3:hoe niet?]
[h4:besl.fakt.]
[h5:retoriek]
[h6:ideologie]
[h7:publiek]
[h8:toekomst]
[lit]
[e-mail]
INTRODUKTIE
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe studenten
geënthousiasmeerd kunnen worden om te begrijpen dat de media en
het materiaal dat de media produceren, zijn zoals ze zijn. Het
gaat over de strukturele faktoren van de media en hoe studenten
bewust gemaakt kunnen worden van de wettelijke, ekonomiese en
institutionele kaders waarin de produkten van de media tot stand
komen. Het hoofdstuk bevat veel informatie en gaat over de
samenhang tussen met elkaar verband houdende zaken rond de media
en het komplexe web van invloeden en relaties die spelen bij de
produktie van iedere inhoud.
a. begrip hebben van de algemene
betekenis van patronen van
media-bezit en kontrole, binnen de kontext van
b. een bewustzijn van andere
belangrijke bronnen van macht en
invloed binnen de media.
Het is belangrijk dat studenten iets weten van de wet op de
staatsgeheimen, de invloed van bronnen, de strukturele invloed
van advertenties op media, wetten rond smaad, de groei van public
relations (voorlichting), zelfcensuur van organisaties en
algemene patronen van bezit en kontrole, zo dat de studenten in
staat zijn deze te herkennen in samenhang met een specifiek
onderwerp.
1. BESLISSENDE FAKTOREN EN PEDAGOGIESE PROBLEMEN
Beslissende faktoren in de media en de pedagogiese problemen die
daarbij optreden worden uitgelegd aan de hand van het Engelse
boekje 'The companies you keep'. Daarin worden verbanden gelegd
tussen de film 'de Deerhunter' en zaken rond bezit en kontrole.
De Deerhunter wordt geproduceerd door EMI, voor thuisgebruik op
video gezet door Thorn/EMI, thuis afgespeeld op een JVC
videorekorder die door EMI is geimporteerd. Die videorekorder is
gehuurd bij de Radio Rentals keten, die ook eigendom is van
Thorn/Emi. Voor de film wordt reklame gemaakt op
Thames Television dat voor de helft eigendom is van EMI.
2. BESLISSENDE FAKTOREN IN DE MEDIA:
ENIGE ALGEMENE HULPBRONNEN
De volgende faktoren, die beslissend zijn bij inhouden
(programma's), worden bestudeerd in de rest van het hoofdstuk. De
lijst kan door onderwijzeressen worden aangevuld of veranderd.
Voordat deze zaken in detail worden besproken is het nodig enige
aandacht te geven aan bronnen die aanwezig zijn om beslissende
faktoren in de media te bestuderen. Hiervan een paar Nederlandse
equivalenten:
3. BESLISSENDE FAKTOREN IN DE MEDIA
(a) Eigendom en kontrole
Als uitersten zijn twee standpunten mogelijk. Eigenaren zijn aan
de ene kant makkelijk in staat de output van media te beïnvloeden
omdat ze als eigenaar daar de macht toe hebben. Het standpunt van
de andere kant (aangevoerd door de eigenaren ): als er al een
echt eigendom van de media bestaat, dan moet het zich onderwerpen
aan de invloed van het publiek. De media en hoe ze er uitzien
wordt in laatste instantie bepaald door niemand anders dan het
publiek.
Bronnen: De beste bronnen voor onderzoek van bezit van de media
zijn de jaarverslagen van de grote media-konglomeraten. 'Who owns
whom' (wie bezit wie) is een praktiese gids voor media-eigendom.
(b) Media-instellingen
Het is belangrijk dat de studenten enige kennis hebben van de
instituten die de mediaprodukten leveren. Er is een onderscheid
te maken tussen autoritaire-, paternalistiese-, kommerciële- en
demokratiese kommunikatie-organisaties. Dit onderscheid heft het
simpele onderscheid op tussen staatsbedrijf en kommercieel
bedrijf en kan van belang zijn voor het denken over de toekomst
van de omroep. In het denken over media-instituten moet aandacht
gegeven worden aan:
Er is onderscheid te maken tussen de BBC en ITV op institutioneel
nivo (BBC is een staatsomroep en ITV is een kommerciële omroep)
en dit onderscheid is ook zichtbaar in de output. Het is
zichtbaar als we bijvoorbeeld kijken naar de omroepers van BBC en
ITV. De BBC omroepers benaderen ons neutraal en zijn ook nooit in
beeld. Het is de stem van de autoriteit in Algemeen Beschaafd
Engels. ITV omroepers benaderen ons meer persoonlijk, ze zijn
lijfelijk aanwezig op het scherm. Zij zijn warm en menselijk en
echt. De omroeper spreekt populaire taal, alsof hij ons wil
verleiden. Dat wil hij ook, in de richting van konsumptie.
(c) De staat en de wet
De relatie tussen de staat en de media is er een waarin de
onafhankelijkheid van de media formeel bestaat, maar deze
onafhankelijkheid wordt ondermijnd door:
Enige kennis rond de wettelijke beperkinen van de media is
wenselijk, willen de studenten met kennis van zaken kunnen
oordelen over inhouden die geproduceerd worden onder formele
beperkingen.
(i) Wettelijke kontrole
"Er is geen gevaar voor de nationale veiligheid als je bericht
over de woorden of daden van een 'terrorist'. Dus waarom mag het
publiek daar niets van weten. Het missende, onuitgesproken deel
in het verhaal is de autoritaire opvatting dat het publiek zelf
een probleem vormt. Het antwoord van het publiek op informatie
over terroristen staat de regering niet aan. Publiciteit alleen
zal voor terroristen nooit iets bereiken. wel de reaktie van het
publiek. Dus moet de maatschappij blijkbaar tegen zichzelf
beschermd worden".
"Het is voor journalisten bijna onmogelijk om de vraag naar het
'waarom' van zaken te stellen, simpelweg omdat de BBC besloten
heeft dat zulke vragen niet meer gesteld mogen worden".
Smaad.De wetten rond smaad
ontmoedigen journalisten vaak tot
het doen van diepte-onderzoek bij de rijken in de samenleving en
zij laten persoonlijke aanvallen ongemoeid op diegenen die het
geld niet bezitten om de krant voor een rechter te dagen.
In de klas zouden diskussies rond wettelijke beperkingen kunnen
worden opgehangen aan de aktualiteit van de dag, als dat mogelijk
is. Ook simulatiespelen maken het mogelijk in de klas iets na te
voelen van deze wetten.
(ii) Zelfcensuur, opgewekt
door de angst voor wettelijke sankties
(iii) Overheidskontrole ten tijde van krises
(iv) Wettelijke beperkingen op media-instituten
IBA. Bij de BBC wenste de directeur-generaal van de PTT dat de
BBC zich 'net als in het verleden' zou onthouden van een eigen
mening rond aktualiteiten. De situatie daar is gebaseerd op
vertrouwen. De BBC heeft een systeem van vrijwillige kontrole dat
het zeker maakt dat alleen diegenen met een acceptabele
achtergrond en aanvaardbare meningen verantwoordelijkheid dragen.
Kommerciële televisie (IBA) staat onder streng staatstoezicht
door wettelijke verplichtingen, supervisie over programma's en
kontrole van de uitzendingen als geheel.
(d) Zelfregulatie en kontrole door de media
(i) Vrijwillige kontrole
(ii) Sociale kontrole-mechanismen
(iii) Zelfregulerende instituten
(e) Ekonomiese factoren
Eén van de belangrijkste funkties van media-onderwijs is het
voortdurend aan de oppervlakte brengen van vragen rond ekonomiese
kwesties bij het analyseren van media-inhouden. Dat is nodig
omdat de echte ekonomiese verhoudingen voortdurend gemistyficeerd
worden binnen het kapitalisme en harde ekonomiese feiten zijn
zelden toegankelijk voor onderzoek. Toch zijn vele van de vragen
die in dit boek behandeld worden in wezen vragen rond ekonomiese
kwesties.
(f) Adverteerders
Konventionele benaderingen van onderwijs over advertenties zijn
misschien wel waardevol maar zij raken niet aan de wijze waarop
advertenties funktioneren op een struktureel nivo of aan de wijze
waarop advertenties bijna ieder aspekt van de media doordringen.
Het is belangrijk dat docenten advertenties niet meer
afzonderlijk behandelen (los van televisieprogramma's of
artikelen in kranten ) maar als onlosmakelijk verbonden met de
inhoud.
"
Of je nou badkamerbenodigdheden, wc papier, tandpasta,
haardrogers, pap, ketels of cornflakes verkoopt, de kans is
groot dat ons publiek ze gebruikt, eet, of drinkt op de tijd dat
ze ons programma zien".
BBC's ontbijttelevisie laat zien hoe deze staatsomroep, door
kommercie gedwongen, wegen in moet slaan die het niet wil.
Konklusie
Zelfs deze korte opsomming van advertenties als beslissende
faktoren laat zien dat konventionele opvattingen over media-onderwijs
en advertenties achterliggen op de hedendaagse
praktijken van die industrie zelf.
(g) Publiek
Er is een gezichtspunt over de media van waaruit wordt gesteld
dat de besluitvormende kracht daarbinnen wordt uitgeoefend door
het publiek en wel door hun aktieve keus voor bepaalde inhouden.
Dit is de theorie van de alleenheerschappij van de konsument. De
pers is konservatief omdat de lezers dat zijn. De lezers hebben
meer macht dan de eigenaren en op deze manier zijn zij zijn de
uiteindelijke machtsfaktor.
(h) Personeel bij de media
Dit deel breekt met de traditie om in het media-onderwijs
aandacht te geven aan de rol van individuen (met name
producenten, regisseurs, schrijvers en sterren) in het produktie
proces. Enig besef van de wettelijke, institutionele en socio-
ekonomiese beperkingen waaraan produkten onderhevig zijn, leidt
tot de erkenning dat de professionals onder grote beperkingen
moeten werken.
(i) Bronnen
Er is geen enkelvoudige of eenvoudige verklaring te geven van
nieuws, maar als enkele verklarende faktoren bekeken zouden
worden dan zou de keus voor de bronnen van het nieuws van
primaire betekenis zijn. Bronnen van nieuws geven het vorm en
voegen er daarmee hun waarden aan toe. Het is de belangrijkste en
minst onderzochte invloed binnen de media. Onderzoekers zouden
moeten kijken welke groepen nieuws maken, of bronnen worden, en
wat hun agenda's zijn. Welke belangen zij hebben om toegang te
zoeken tot het nieuws en welke ze hebben om het nieuws te
ontwijken. Gelijktijdig zou onderzocht moeten worden welke
groepen geen toegang tot het nieuws hebben en hoe dat komt.
Bronnen die routinematig geraadpleegd worden
1. Parlement
Organisaties die berichten uitgeven en perskonferenties
organiseren
10. Ministeries
Individuele personen die berichten uitgeven of publiciteit zoeken
Als de studenten dat gedaan hebben kunnen ze kijken naar de
balans die bestaat tussen verhalen uit routinebronnen, speciale
persberichten, perskonferenties en individuele personen.
[inhoud]
[inl]
[h1:waarom?]
[h2: hoe?]
[h3:hoe niet?]
[h4:besl.fakt.]
[h5:retoriek]
[h6:ideologie]
[h7:publiek]
[h8:toekomst]
[lit]
[e-mail]
Het produktieproces van de media wordt voor het overgrote deel
aktief verborgen voor het publiek. Professionals in de media
zeggen dat zij de wereld zo afbeelden als ze hem vinden; een
uitspraak die authenticiteit geeft aan de dominante konventies
van illusionisme en realisme die de media gebruiken. Toch is deze
uitspraak ideologies geladen. Het is een claim op autoriteit en
macht. Een vraag om een onkritiese instemming van het publiek en
deze vraag is volkomen mystiek.
'Bourgeois theater is gebaseerd op illusie' , zegt Brecht. 'Het
doel is publiek te trekken door de kracht van de illusie van
realiteit; om meegevoel te wekken; om het als echt te
aanvaarden. Het publiek in het bourgeoistheater is de passieve
konsument van een kant en klaar onveranderbaar kunstprodukt. Het
theater stimuleert hen niet tot nadenken. Omdat de dramatiese
illusie een naadloos geheel is en het feit dat het gekonstrueerd
is verbergt, verhinderen zij dat het publiek krities nadenkt'
Brecht zag in dat deze esthetiese benadering een ideologies
geloof liet zien, dat de wereld als een vaststaand en
onveranderlijk gegeven beschouwd. Dat het de hoofdtaak van het
theater is om amusement te geven, als ontsnapping aan de
dagelijkse realiteit, voor mensen die in die aanname gevangen
zitten. Hiertegen poneert Brecht dat de werkelijkheid
veranderlijk is, diskontinue, door mensen gemaakt en dus door hen
te veranderen.
Hoezeer we ook meegenomen mogen worden door de illusie van een
film of een toneelstuk, uiteindelijk worden we ons gewaar dat we
kijken naar representaties (voorstellingen die geschreven,
gerepeteerd en geakteerd zijn) en niet naar de werkelijkheid.
1. Selektie
2. Het uitbuiten van de ambiguïteit (veelbetekenendheid) van
visueel bewijsmateriaal
3. Kombinaties van beeld en tekst
4. Het onderdrukken van het effekt van de opnameploeg, de
kamera en de verslaggever
5. Enscenering
6. Film- en geluidmontage
7. Interpretatieve kaders
8. Visuele koderingen
9. Vertellingen
Studenten zullen in staat moeten zijn om krities te oordelen over
mediaprodukten, ook die ze in de toekomst tegen zullen komen. Dat
Kursusinhouden moeten bekeken worden met deze prioriteit. Daarom
zal een effektieve kursusinhoud voor een groot deel niet
voorspelbaar zijn. De leerkracht zal er in het algemeen voordeel
aan hebben om flexibel en opportunisties te blijven en niet te
ver vooruit te plannen.
Krities handelen in media-onderwijs houdt drie kanten in de
gaten. Allereerst moet aandacht besteed worden aan een bepaald
mediaprodukt of zaak. Het ontwikkelen van algemene kritiese
vermogens moet gebaseerd zijn op analyse van programma's of zaken
die dicht bij de leerlingen staan. Ten tweede hangt de
ontwikkeling van een krities bewustzijn af van de inbreng van
relevante informatie van buiten af over dat programma of die
zaak.Ten derde zal vanuit specifieke programma's gekeken moeten
worden naar de onderliggende algemene principes, die relevant
zijn voor de analyse van andere programma's of zaken; een
kritiese transfer naar nieuwe situaties. Dat is de basis waarop
kritiese autonomie gebouwd zal worden.
Enkele 'voorbehouden' bij prakties werk zijn echter noodzakelijk.
Door de vaak tegenvallende kwaliteit van eigen maaksels
worden de professionele media zelfs nog meer gemystificeerd.
Mediadocenten moeten in verband met prakties werk bedacht zijn op
de 'valkuil van de techniek'; het reduceren van media-onderwijs
tot een serie puur techniese handelingen. We kunnen de 'valkuil
van de techniek' vermijden door ons twee basisprincipes van
media-onderwijs te herinneren. Ten eerste zijn kommunicatievormen
geen onschuldige en transparante dragers van betekenis. Ze zijn
doordrongen van waarden en geven aktief vorm aan de boodschap die
ze overdragen. Ten tweede is prakties werk geen doel op zich,
maar een noodzakelijke manier om een autonoom krities inzicht te
verwerven.
Zonder verdere doelstellingen wordt prakties werk in zijn
meest rudimentaire vorm slechts 'hard werken'. In een meer
ontwikkelde vorm wordt prakties werk een vorm van kulturele
reproduktie, waarbij dominante praktijken zich inburgeren. Het is
niet krities; het werkt eerder knechtend dan bevrijdend; het
bevriest de impulsen tot aktie en verandering; het produceert
eerbied en konformiteit.
De prioriteiten voor prakties werk zouden wel eens kunnen
liggen in workshop-achtige aktiviteiten, in simulaties en
oefeningen, in plaats van omvangrijke en tijdverslindende
projekten met dure apparatuur.
Er is recentelijk kritiek geuit op 'progressieve'
benaderingen van media-onderwijs en het is noodzakelijk enkele
van de argumenten in ogenschouw te nemen. Dit deel poogt:
Redenen voor niet-hierarchies onderwijs:
daardoor uiteindelijk afgepakt.
Dialoog-reflektie-aktie zijn de bouwstenen van Freire's
formule voor een bevrijdend onderwijs en zij moeten allen
dialekties begrepen worden. Dialoog is iets anders als diskussie,
het houdt een gelijke verdeling van macht in. Dialoog is het
zorgvuldig luisteren en direkt reageren op wat er gezegd wordt.
Dialoog is een groepsproces. Door dialoog is het mogelijk om een
dialekties denken te ontwikkelen dat de interne tegenstellingen
en spanningen, die er in een groep en in ieder individu bestaan
erkent en dat begrijpt dat zulke tegenstellingen inherent zijn
aan alle situaties en zaken die de groep onderzoekt. Dialoog
probeert deze tegenstellingen niet om te zetten in koncensus,
maar zoekt aktief naar tegenstellingen als motiverende krachten
voor verandering.
Dialoog is gericht op aktie. Het gebruiken van- en ingrijpen
in de media zijn belangrijke onderdelen van media-onderwijs, maar
aktie is waarschijnlijker succesvoller als die ondernomen wordt
door een groep dan door individuen.
De onderwijsbenaderingen, zoals die in dit boek worden verdedigd
krijgen het label 'progressief' opgeplakt en worden onder die
vlag aangevallen. Een van de moeilijkheden van dit soort kritiek
is dat het de neiging heeft de diversiteit aan
onderwijsfilosofieën en pedagogiese praktijken te negeren. De
'progressieve' kritiek heeft te weinig aandacht besteed aan de
verschillen die er bestaan tussen verschillende progressieve
tradities. Te vaak basereren zij hun zaak op individuele en
anekdotiese voorbeelden van progressief onderwijs, die maar
weinig beoefenaars van welke overtuiging dan ook zouden willen
verdedigen.
Veel linkse critici van het progressivisme zijn beinvloed
door de selektieve overblijfselen van Gramsci. Antonio Gramsci
verdedigde in de jaren 1920/30 konservatieve curricula en
onderwijsmethoden om kinderen van de werkende klasse voor te
bereiden op een leven waarin zij zouden vechten voor het
socialisme. Gramsci beweerde dat kinderen op school de nodige
kulturele bagage, de vaardigheden en de gedisciplineerde houding
ten opzichte van denken en werken zouden moeten vergaren om hen
in staat te stellen als volwassenen de maatchappij effektief te
veranderen. Gramsci's kritiek was gericht tegen de progressieve
onderwijshervormingen van Mussolini's minister van onderwijs. De
hervormingen waren op hun beurt een reaktie op de steriele en
formele overdracht binnen het traditionele italiaanse onderijs.
Dit heeft een aantal schrijvers ertoe gebracht te wijzen op de
mogelijke verbanden tussen progressief onderwijs (waarbij het
denigreren van kennis en de bevoorrechting van spontaniteit en
ervaring verondersteld worden) en een intellektueel klimaat dat
vijandig stond tegenover demokratie en gunstig was voor de
ontwikkeling van het fascisme.
Gramsci raakte in de jaren '70 een snaar bij een aantal
radikale pedagogen, die beweerden dat de werkende klassen, en
speciaal zwarte kinderen werden geofferd op het altaar van de
liberale middle-class progressivisten. Die kinderen zou de
gelegenheid worden onthouden om zich basivaardigheden en de
discipline van hard-werken eigen te maken, die ze nodig zouden
hebben om effektieve deelnemers aan hun eigen kultuur te worden.
Eén van die critici baseert haar verhaal op het succes van
formeel georganiseerde, maar vrijwillige lessen na schooltijd
voor zwarte kinderen. De vrijwillige vorm van de aktiviteiten
transformeert volledig de traditionele machtsrelaties die in
scholen bestaan. De leerlingen zijn bereid om te leren, omdat ze
er niet verplicht worden aanwezig te zijn. Ze kontroleren de
situatie en kunnen elk moment dat ze willen de deur uitlopen. De
konsekwentie ervan is dat leerlingen niet meer voorgeschreven
Gramsci's werk is niet alleen gebruikt om argumenten voor
meer formele scholing te ondersteunen. Ook heeft het die
progressieve pedagogen beïnvloed die de invloed van bourgeois-hegemonie, zowel binnen en buiten het onderwijsproces hebben
onderkend. Als de traditionele organisatie van het curriculum en
de hierarchiese docent-student verhoudingen niet worden
geproblematiseerd, hoe is het dan mogelijk de 'natuurlijke'
hegemonie te bevatten? Alleen door problematisering van al deze
'gewone' praktijken en aannames waarin zowel de docenten als de
studenten gelijkelijk verstrikt zijn, kan het mogelijk zijn om te
breken met dominante ideologieën.
Het meest kwalijke dat progressieve critici verweten kan
worden, zijn de vreemde vooronderstellingen die zij hebben over
de problemen op de hedendaagse scholen. Het is een fantasie om
onze scholen te zien als plaatsen waar gevaarlijke, op het kind
gerichte praktijken en filosofieën broeien. Waar nauwelijks een
curriculum-struktuur bestaat, maar wel een laissez-faire houding
ten opzichte van werk en discipline. Het klopt niet. Scholen zijn
nog steeds ongeveer hetzelfde als ze altijd al waren:
konservatief, zonder verbeelding en waarde hechtend aan
konformiteit. Zelfs op de lagere scholen gebruikt driekwart van
de docenten voornamelijk een didaktiese aanpak. Minder dan 5 %
van de onderwijzers vertrouwt voornamelijk op een onderzoekende
aanpak. Op middelbare scholen is het al niet beter. Het patroon
dat veelal gevonden wordt bestaat uit monologen van docenten en
aantekeningen maken, afgewisseld met het oefenen van examenvragen
en proefwerken... enz., enz..
We hebben wanhopig behoefte aan bevrijdende pedagogieën die
een docent-student dialoog aanmoedigen en die aan studenten meer
verantwoordeljkheid geven over hun eigen leven. Oplossingen die
de komplexiteit van onderwijs- en leerprocessen negeren en alleen
de bourgeois-inhoud willen veranderen in een socialistiese doen
niets aan het transformeren van sociale relaties in
overeenstemming met de menselijke behoeften. Ze vervangen
eenvoudig de ene autoritaire vorm door een andere. Enig begrip
van het verborgen curriculum van het onderwijs en de manier
waarop effektief leren wordt doorgegeven via vanzelfsprekende
sociale relaties en praktijken mist hier. Elke pedagogie die er
niet in slaagt te erkennen tot in welke mate dominante patronen
en onderwerping in al onze sociale en pedagogiese praktijken zijn
geworteld zal nauwelijks de systematiese onderdrukking raken, die
in onze klaslokalen speelt. Hoe radikaal ook de inhoud, als
onderwijs een stampproces blijft waarbij de relatie tussen
student en docent en hun relaties ten opzichte van kennis
ongeproblematiseerd blijft, dan zal het eenvoudig de bestaande
patronen van dominantie versterken.
We kunnen allemaal leren van de vrouwenbeweging die erkend
heeft dat onmenselijke faktoren in de maatschappij niet alleen in
klasse-verhoudingen liggen. Toegang tot faciliteiten en kennis
moet aangevuld worden met nieuwe niet-patriarchale vormen van
samenwerken en leren om bevrijding te bereiken. De beste
progressieve pedagogie deelt deze erkenning. De poging om ideeën
op te leggen, reaktionair of socialisties is geen onderwijs maar
propaganda. Als we deze vorm van leren op school propageren,
zullen studenten alleen nog maar meer gevoelig zijn voor andere
vormen van manipulatie. De toekomst van onze maatschappij hangt
af van de kundigheid van studenten die ons onderwijs verlaten, om
krities te denken en hun eigen rationele beslissingen te nemen.
Zowel in zijn konceptuele benadering en in zijn ontwikkeling van
bevrijdende pedagogiese strategieën kan media-onderwijs een
belangrijke bijdrage leveren in deze doelen.
Hoofdstuk 3
HOE NIET...
Dit moet een wijze les zijn voor de mediadocenten van nu. De
theorievorming over de media is tegenwoordig bijna volledig
losgekoppeld van de onderwijspraktijk en daarom zonder invloed op
die praktijk.
ervan. Leavis en Thompson moeten echter eerder beschouwd worden
als een minderheid vechtend tegen de verderfelijkheid van de
industriële samenleving, het kapitalisme en het onderwijs dat
alleen de bestaande orde reproduceert. Thompson: "Het doel van
het onderwijs moet het leveren van 'onaangepasten' zijn en geen
reserve-onderdelen".
Ook nu nog wordt er vaak kategoraal onderscheid gemaakt tussen
onderwijs en politiek. Ideologies onderzoek naar de media en hun
funktie als bewustzijnsindustrie zijn daardoor te lang
uitgesteld. Ook nu nog is het 'onderdrukken van het politieke' in
het media-onderwijs een van de meest verzwakkende erfenissen van
Leavis.
Tot ITV verscheen had niemand mensen op
televisie gezien die
geld wonnen, omdat ze hun linker- van hun rechtervoet konden
onderscheiden. Nu werd binnen de televisiewereld ITV als de grote
bedreiging gezien, omdat ITV steeds meer kijkers trok met
populaire programma's. Ook via docentenkonferenties ontstond er
een platform voor middle-class meningen die hun betrokkenheid
lieten zien met de golf van kommercie en infantiliteit, die het
land leek te overspoelen.
Het boek 'Popular Arts' van Hall en Whannell is de meest
duidelijke uiting van deze ontwikkeling. Het boek moedigde
docenten aan om een soort van 'hoge' cultuur in- en tussen de
massamedia te zoeken. Zo bezitten de films van Bergman, Bunuel,
wel die kultuur, de meeste op dat moment populaire films niet.
Televisie is een inferieure vorm van film. Sommige dokumentaires
zijn prima, de serie Coronation Street is niet waardevol.
De populaire kunst beweging had een aantal belangrijke
konsekwenties die niet voorzien werden door de oprichters van de
beweging. Ten eerste leidde het tot de scheiding tussen film (het
enige echte kunstmedium) en de studie van andere media. Het
leidde tot specialistiese filmkursussen op universiteiten en
scholen. Ten tweede droeg het bij aan de verwaarlozing van
televisie- en persstudies. Ten derde leverde het geen
samenhangende filosofie voor het begrijpen of bestuderen van de
media. Deze beweging heeft dan ook jaren geen serieus lesboek
voor media-onderwijs opgeleverd.
media kunnen om onze eigen reakties op mediaprodukten dialekties
geanalyseerd worden.
De inzet van media gaat uit van twee samenhangende visies. In de
eerste visie worden media gezien als hulpmiddelen bij het leren.
De docenten moeten dan ook voldoende techniese beheersing
verwerven om deze middelen in het onderwijs toe te passen. Het
gebruik van mediatechnologie in dienst van het onderwijs is niet
alleen gekoppeld aan het mythiese idee dat de media neutrale
overdragers van informatie zijn, maar ook aan het starre en
schadelijke onderscheid tussen edukatief en niet-edukatief
gebruik van de media. Deze tweedeling is ook nog gekoppeld aan
het misleidende onderscheid naar de funktie van de media in het
aanbieden van ervaringen (in de vorm van het aanbieden van
programma's) en hun entertainment-funktie (bijvoorbeeld
'escapist' programma's of fiktie). Zo'n onderscheid bestaat er in
werkelijkheid niet.
De tweede kijk op de inzet van media in het onderwijs erkent
het grote gat dat er bestaat tussen de geisoleerde schoolsituatie
en de buitenwereld met zijn veelheid aan ervaringen. Het probeert
dit gat te dichten door het leggen van praktiese verbindingen
tussen schoolse- en buitenschoolse ervaringen, waaronder de
media. Zo wordt de nadruk gelegd op de belangrijkheid van de
ervaringen van de leerlingen met de media. Door het verbinden van
de massamedia met andere invloeden wordt echter weer een beeld
gegeven van de media als onproblematiese bron van ervaringen.
Inzet van allerlei media als alternatieve informatiebronnen
(songteksten, strips, televisie,enz.) in de klas kan een leuke
levendige lessituatie scheppen. Als deze bronnen niet onderworpen
worden aan een krities onderzoek dan wordt onder het mom van
educatieve progressiviteit een mystificerend beeld van de media
binnen gesmokkeld.
De principiële problemen bij het bestuderen van de media als
onderdeel van een brede kommunikatiestudie komen hier aan bod:
Persoonlijke kommunikatie is essentieel anders dan de
eenrichtingsstruktuur van de media; de grote verschillen
tussen hen die informatie produceren en zij die het  
konsumeren. Niet de overeenkomsten maar de verschillen
tussen de media en inter-persoonlijke vormen van
kommunikatie zijn essentieel.
Het doel van een groot gedeelte van de kommunikatietheorie
is om enerzijds speciaal gewenste gevolgen bij het publiek te
realiseren en anderzijds om te onderzoeken of de media
verantwoordelijk zijn voor geweld of a-sociaal gedrag. In
beide gevallen is het hoofddoel niet het vergroten van ons
begrip van de komplexiteit van de media, maar het vergroten van
het vermogen van diegenen die de media kontroleren om het
publiek te manipuleren.
Daarmee worden ook nieuwe kommunikatietechnologieën (kabel,
satellieten, enz.) onproblematische gegevenheden, die
vanzelfsprekend ontwikkeld en geinstalleerd worden.
Hoofdstuk 4
BESLISSENDE FACTOREN
Het is niet van belang dat de studenten omgaan
met grote
hoeveelheden informatie maar dat ze het samenhangende karakter
begrijpen van het komplexe web van invloeden die spelen bij ieder
onderwerp rond de media.
Het is van belang dat studenten:
De docente zal het bronnenmateriaal moeten
hebben dat haar de
mogelijkheid geeft gebeurtenissen op te pakken die op dat moment
van belang zijn om zodoende haar werk vitaliteit en relevantie
mee te geven. Het model dat hier besproken wordt is komplexer dan
dat wat in het meeste media-onderwijs algemeen voorgestaan wordt.
De vraag is, hoe we de hand van EMI
kunnen aantonen in de film
de Deerhunter? Dit is geen intellektueel probleem maar een
motivatieprobleem. Als we geen direkte verbanden kunnen leggen
tussen de media-monopolies en de inhoud die zij produceren, wat
is dan de zin voor studenten om de grote hoeveelheid kennis te
vergaren die nodig is om de media te begrijpen?
De auteurs van het boekje 'The companies
you keep' zijn ook
gevangen in de paradox rond mediastudies. Aan de ene kant willen
ze de aandacht vestigen op het belang van het onderkennen van
machtsrelaties en het niet te onderschatten belang binnen de
kulturele industrie van het winstmotief. Aan de andere kant zijn
de machtsrelaties struktureel en vaak verborgen en diffuus zodat
de schrijvers vaak, tot hun eigen ongenoegen, geen verbanden
kunnen leggen tussen de media en de inhouden die wij konsumeren.
De vraag wie de media bezit en kontroleert is cruciaal op de
lange termijn, maar op sommige gebieden doet het er niet zoveel
toe. Een andere hoofdredakteur of eigenaar van bijvoorbeeld de
Telegraaf, doet weinig toe of af aan een krant. Die heeft immers
ook te maken met bestaande aandeelhouders en adverteerders, een
vast publiek, en journalisten die er al werken.
Eigendom van een krant wil nog niet direkt betekenen dat de
eigenaar invloed kan uitoefenen op de inhoud. Alhoewel Rupert
Murdoch (internationaal eigenaar van vele kranten, radio en t.v.
stations) wel degelijk invloed uitoefent door, nadat hij eigenaar
was geworden van een krant, een eigenwijze redakteur te ontslaan
en er één in dienst te nemen die meer bij hem paste.
Het effekt van deze maatregel zal niet onmiddelijk duidelijk zijn
aan de lezer maar het doet vragen rijzen rond journalistieke- en
redaktionele vrijheid. Vragen rond een toenemende koncentratie
van eigendom en het ontbreken van diversiteit in de pers. Vragen
rond de wenselijkheid binnen een demokratie de media en de
verspreiding van informatie te zien als een uitbreiding van
eigendomsrechten.
Om terug te keren tot 'The companies you
keep'; het boekje
schetst de karakteristieken van het kapitalisties systeem en de
tendens van konglomeraten om zich te diversificeren en zich te
konsolideren.
Vervolgens wordt de geschiedenis van
Thorn/EMI beschreven. Het
is voor studenten, ondanks de vele illustraties, zware kost. Maar
je zou verwachten dat, als de studenten deze hoeveelheid
informatie tot zich hebben genomen, ze er iets voor terug
krijgen. Dat is niet zo, want zonder waarschuwing gaat het boekje
over naar het werk van een advertentieburo. Goed beschreven
weliswaar, maar men zou verwachten dat nu één van de
produkten
van EMI beschreven zou worden. We zien hoe advertentieburo's
omgaan met advertenties. Echter, de relaties tussen een bedrijf
en de inhoud van een advertentie van dat bedrijf is in het geheel
niet problematies. Het is geen geheim welk belang advertenties
dienen. Uit het boekje kunnen een paar konklusies getrokken
worden:
In media onderwijs is het belangrijk om;
De beide delen 'Media in Nederland', de WRR rapporten, NOS
publikaties, materiaal van reklameburo's, Adformatie,
NieuwsTribune, pershandboeken, STER kodes en tarieven,
lezersprofielen die reklameburo's maken om bladen beter te kunnen
verkopen, etc.
Dat wat de media over zichzelf vertellen is van
groot belang en
mediadocenten zouden kontakt moeten hebben met reklameburo's en
andere media-organisties om zodoende veel en goed
bronnenmateriaal te hebben. Dat doet de kwaliteit van het media-onderwijs
toenemen. Ook laat publiciteitsmateriaal van de media
en van reklameburo's, ten behoeve van hun eigen klanten, vaak
goed zien wat hun sterke kanten zijn. Wat ze niet laten zien zijn
natuurlijk hun zwakke kanten. Ook laat het zien hoe media over
hun publiek denken, zoals bijvoorbeeld de advertentie van een
nederlandse uitgeverij om adverteerders over te halen: ADMEDIA
MAAKT VAN MENSEN MARKTEN.
Het is duidelijk dat er in dit gebied tegengestelde en
konflikterende argumenten spelen. Welke algemene principes kunnen
in acht worden genomen door leerlingen en studenten bij het
denken over bezit en kontrole in de media?.
Overigens levert diversifikatie konglomeraten op van
ondernemingen die hun belangen ook buiten de media hebben. Er
wordt wel eens gezegd dat de media maar één kant van het
grote zakenleven zijn. Dat is niet waar. De media zelf zijn
het grote zekenleven (big-business). De media zijn geen
geïsoleerde fenomenen die ons bekijken en daar vervolgens
over berichten. Ze zijn geïntegreerd in een groot gebied van
diensten en konsumptie-artikelen. Daarom is het zo
belangrijk ze niet geïsoleerd te bestuderen. De media
vervullen ekonomiese en ideologiese rollen binnen een
kapitalisties produktiesysteem en het is daarom niet
verwonderlijk dat de waarden en aannames van de media-
inhouden weinig afwijken van de waarden van het kapitalisme.
Ook werken wetten vaak het recht van het
publiek op informatie
tegen en vormen ze een mogelijkheid voor ambtenaren en
ondernemers om zich achter te verschuilen.
Media-onderwijs zou een bijdrage moeten
leveren aan het
vergroten van het publiek bewustzijn rond deze zaken. In dat
onderwijs zou het kunnen plaatsvinden door de behandeling van
specifieke teksten en programma's rond zaken die op dat moment
spelen.
De belangrijkste beperkingen in het werk van de Engelse omroepen
en journalisten worden gevormd door de wet op de staatsgeheimen,
de wet ter voorkoming van terrorisme en wetten rond smaad en
belediging.
De wet op de staatsgeheimen verhindert het ongeoorloofd
doorgevan van informatie door ambtenaren (van postbode tot
minister). Speciaal het gedeelte waarin staat dat het doorgeven
van alle informatie verboden is, onafhankelijk van het belang dat
het dient ten aanzien van de staatsveiligheid. Zelfs het spreken
over de kleur van de vloerbedekking in je werkkamer is verboden.
Een aktueel voorbeeld is de BBC film waarvan de uitzending
verboden was omdat deze film staatsgeheimen bevatte, terwijl
volgens de wet het projekt waar het om ging geen staatsgeheim
behoorde te zijn. Militaire projekten die de 500 miljoen pond te
boven gaan horen openbaar te zijn. Het ging hier om een projekt
van 600 miljoen pond.
De wet ter voorkoming van terrorisme maakt het voor
journalisten tot een zeer riskante zaak om kontakt te hebben met
de IRA. Een journalist:
Belediging.De wetten rond
belediging verhinderen iedere
publikatie die een eerlijke procesgang in de weg zouden kunnen
staan. De wet verhindert publikatie van bijvoorbeeld details in
de thalidomide affaire omdat daarmee het proces jarenlang kan
worden opgehouden.
De Britse media censureren zichzelf om wettelijke komplikaties
uit de weg te gaan. Iedere krant heeft een team van advokaten in
dienst die de krant voor publikatie bekijken. Deze advokaten van
de pers zijn repressiever dan de wet omdat ze aan de veilige kant
willen blijkven. Hun aktiviteiten leggen journalisten ernstige
beperkingen op.
Gedurende gewapende konflicten grijpt de overheid aktief in in de
media en de omroepen. Staatsveiligheid gaat voor vrije
meningsuiting in tijden van krises. Er zijn verschillen van
mening tussen de staat en de media wat nu precies een krisis is
of een gewapend konflikt. Ten aanzien van politiek geweld in
vredestijd is overheidskontrole zwakker, maar het is in het
belang van de staat om 'de oorlog tegen het terrorisme' voor te
stellen als een echte oorlog. Daarbij zijn zelfbeperking en eigen
verantwoordelijkheid van de media nodig om de staat te assisteren
bij de handhaving van de orde. Dit neemt vaak de vorm aan van
zelfregulatie door de media en herenakkoorden tussen hoge
ambtenaren en de media.
Studenten zouden de wettelijke verschillen tussen BBC en IBA
(Independent Broadcasting Authority) enigszins moeten begrijpen.
De BBC opereert binnen een veel vrijer wettelijk kader dan de
De BBC en IBA hebben interne afspraken waarbij censuur
plaatsvindt als het gevoelige onderwerpen betreft, bijvoorbeeld
over defensie, geweld, goede smaak en fatsoen. Zo zijn er
richtlijnen voor reportages over Noord-Ierland. Bij de BBC is er
een kommissie die zaken rond het nieuws bediskussieert.
Bijvoorbeeld: Wat denkt de CIA over hun aanpak van het nieuws?
Moet iemand 'hard' geinterviewd worden of is een 'zachte' aanpak
beter op zijn plaats? Het effekt van deze kommissie wordt
nauwelijks genoemd in de pers, maar recent onderzoek van de
Glasgow Media Group toont aan hoe invloedrijk deze kommissie is.
Er zijn ook herenakkoorden tussen de politie, het leger en de
media. Er is een praatkultuur tussen personeel van de media en
ambtenaren, waar het publiek buiten gehouden wordt. Ten tijde van
problemen weet men elkaar te vinden om de zaken op een
'konstruktieve' manier te regelen.
Ieder denken over routinematige beperkingen aan wat wordt
uitgezonden of wat wordt gedrukt dient rekening te houden met
enkele mechanismen waardoor de media hun personeel kontroleren en
daarmee dus uiteindelijk hun publiek.
Enkele kontrolemechanismen zijn:
Het hierarchiese en paternalistiese karakter
van de BBC en IBA.
De bazen worden gerekruteerd uit de 'groten en goeden' van het
land; zij die frekwenteren onder ministers, hoge ambtenaren, de
legertop en prominente zakenlieden. Het is niet moeilijk te
veronderstellen welke opinies zij delen en welk kommentaar ze
hebben op programma's, de rol van de televisie en de feministiese
beweging. Als hun funktie een representatieve is, dan
representeren ze in ieder geval een groot deel van de bevolking
niet. De informatie de ze aan hun diverse kontakten ontlenen
maakt het hen mogelijk 'korrecte' beslissingen te nemen.
Beslissingen die niet tegen de opvattingen en behoeften van de
machtscentra in Engeland ingaan.
De BBC en IBA zijn ondemokratiese, hierarchiese instituten die
bij hun ondergeschikten een grotere gevoeligheid bevorderen voor
diegenen die in hierarchies opzicht boven hen staan dan voor hen
die onder ze staan.
De sociale achtergrond van het personeel
dat binnen de media
werkt; Zij die er werken zijn meestal blank, van mannelijk
geslacht en met een middenklasse afkomst. Ze worden gescreend en
geselekteerd en wel zo dat deze onbalans blijft voortbestaan. Bij
selektie speelt de vraag of ze goed inpasbaar zijn en of ze wel
tot een 'BBC man of vrouw' kunnen groeien die 'begrijpt wat van
ze verwacht wordt op ieder punt van hun karri.re'. Als de BBC
zijn keus gemaakt heeft voor een geschikte kandidaat, wordt deze
gescreend door de geheime dienst. Wie ooit links aktivist is
geweest kan verwachten te worden afgewezen.
Konformatie aan institutionele normen; In de
BBC werkt het
principe dat moeilijke beslissingen worden verwezen naar iemand
die superieur is in de hierarchie. Dit doorschuiven naar boven
leidt tot zelfcensuur. 'Er is zelden reden tot twijfel over wat
degene boven je denkt over een belangrijke zaak. Je kunt dus
doorschuiven voorkomen door een besluit te nemen waarvan je denkt
dat je superieur het goed zal vinden'.
Ook journalisten plegen op die manier zelfcensuur omdat ze de
richtlijnen van de krant kennen en niet iets schrijven waarvan ze
weten dat het niet gedrukt wordt. Als ze weten dat iets niet
gedrukt zal worden omdat het kontroversieel is binnen de krant,
dan zwakken ze hun verhaal af om het geaccepteerd te krijgen.
Tussen interne- en externe kontrole zitten de waakhonden van de
zelfregulerende instituten, die klachten van het publiek
behandelen en toezicht houden op de praktijken van de media;
de Press Council (een soort Raad voor de Journalistiek) en de
Advertising Standard Authority (zoiets als de Reclameraad).
De Press Council wordt gedomineerd door belangen vanuit de
krantenindustrie en is niet effektief bij de kontrole van
journalistieke excessen. De publicaties van de Press Council zijn
voor leerlingen zeer waardevol, ook bij simulaties.
De ASA doet het beter dan de PC en heeft een aktief beleid in het
uitzoeken van klachten. Natuurlijk leveren ze geen systematiese
kritiek op advertenties.
Voor de omroepen bestaat er de Broadcasting
Complaints
Commission (Omroep Klachten Commissie). Die is niet bizonder
actief.
Vaak vragen studenten wat ze kunnen doen aan het ondemokratiese
karakter van de media, aan de excessen van journalisten en de
wettelijke beperkingen van de media. Een antwoord kan zijn, lid
te worden van de Campaing for Press and Broadcasting Freedom. Hun
tijdschrift is ook een zeer goede informatiebron voor leerlingen.
Deze vragen zijn zeer goed aan de
oppervakte te krijgen door
journalisten of omroepmedewerkers uit te nodigen in de klas. Een
journalist weet hoe de krant die in de klas is besproken wordt
vormgegeven; niet door nieuws maar door ekonomiese faktoren. Hij
weet hoe citaten worden gefabriceerd omdat er geen tijd is om ze
te kontroleren. Hoe het komt dat op bepaalde dagen meer
advertenties verschijnen in de krant (als er meer lezers zijn
door losse verkoop bijvoorbeeld). Hij weet hoe belangrijk het is
voor een lokale krant om op foto's veel mensen te hebben staan
omdat dat goed is voor de nabestellingen. Hoe een handige
journalist een voetbalwedstrijd verslaat en zijn verhaal onder
vijf verschillende namen aan vijf verschillende kranten kan
verkopen. Hoe verhalen die weinig werk vereisen makkelijker in de
krant komen dan verhalen die veel moeite kosten (vandaar de
afhankelijkheid van voorlichtingsmateriaal).
Ekonomiese faktoren in de omroep zijn iets gekompliceerder om
aan te tonen. De BBC moet evenveel kijkers trekken als de
kommerciële omroepen, daarom zijn marktprincipes belangrijk om te
weten hoe de britse omroep werkt. In de toekomst zal het
marktgericht denken toenemen.
Omdat de BBC afhankelijk is van kijkgeld moet deze omroep
behoedzaam omgaan met zijn relatie tot de overheid. Daarom is de
BBC er ook veel aan gelegen die programma's te brengen die niet
profijtelijk zijn maar wel veel prestige hebben. Die programma's
(Shakespeare bijvoorbeeld) dragen bij aan het beeld van zijn rol
als leverancier van kulturele diversiteit en uitmuntendheid. Dat
versterkt weer zijn rol als dienstverlener aan het publiek.
Televisie maken is duur en studenten zouden enig begrip moeten
hebben van de kosten van programma's en waar die kosten in
zitten. Bijvoorbeeld, hoe het kan dat populaire programma's als
phone-in shows en spelshows zo vaak te zien zijn. Dat kan omdat
ze zo goedkoop te maken zijn. Het onderzoeken van spelshows met
daarbij de winstcijfers voor de omroep op zo'n show, kan
leerlingen helpen meer oog te krijgen voor de echte ekonomiese
relaties die er bestaan tussen de deelnemers, de gasten in de
show en de omroep.
Series zijn goedkoop te maken omdat ze altijd in hetzelfde
decor spelen en vaak is er een schril kontrast tussen de luxueuze
openingsshots van de serie (bijvoorbeeld buitenopnames) en de
poverheid in aankleding van de rest van het programma. Dallas is
daar een mooi voorbeeld van.
Vertelstrukturen worden bepaald door ekonomiese faktoren
(wanneer je reklame te zien krijgt) en zelfs de regels van
sporten als Australies cricket worden aangepast aan de ekonomiese
faktoren in de media. Vroeger was het een spel in acht ronden,
maar vanwege de onderbrekingen voor de reklame was het beter er
een spel van zes ronden van te maken.
Leerlingen zouden ook weet moeten hebben van de attraktiviteit
van Amerikaans televisiemateriaal. Het is goedkoop omdat het zijn
geld al in Amerika heeft opgebracht voordat het wereldwijd
verkocht wordt. Daardoor is de kostprijs ongeveer dertig procent
van de prijs van zelfgeproduceerde programma's.
De mediamarkt is internationaal en de produkten moeten, om hun
verkoopbaarheid te bevorderen ook liever geen lokale zaken
bevatten of gaan over specifieke onderwerpen.
Enkele manieren waarop adverteerders hun rol spelen als
determinanten van media-inhouden zijn:
Een van de presentatoren van ontbijttelevisie sprak over
zijn publiek:
Produkten en bedrijven die uitgesloten worden van
verschijning op de televisie vinden hun weg via
sluikreklame. Sponsoring wordt regel. Zie bijvoorbeeld wat
het meubelwarenhuis IKEA doet in de televisieserie 'Zeg 'ns
Aaa'.
Advertenties hebben vaak die visuele attraktie
die de rest van de programma's missen. Ze voorzien, in gekoncentreerde
vorm, in de kwaliteiten die zo spaarzaam aanwezig zijn in de
programma's zelf.
In het onderwijs is een komplete
heroriëntatie nodig als we de
media of advertenties willen begrijpen. Er is nog veel werk te
doen als we het geloof willen ondermijnen dat zo suksesvol wordt
uitgedragen door adverteerders dat 'in het algemeen de invloed
van advertenties is te verwaarlozen en zelfs als dat niet zo
is,zijn ze ongevaarlijk'.
Zoals we gezien hebben is de
machtsfaktor het niet het publiek
maar de wil van de adverteerder om toegang tot het publiek te
kopen. De wil van de adverteerders is de cruciale factor die 'het
brede karakter' van de pers bepaalt.
Heeft het publiek dan geen macht? Dat heeft het wel maar het
heeft geen middelen om die macht uit te oefenen. We zullen in
hoofdstuk 7 zien dat de media het publiek van zijn macht ontdoet
en die verkoopt aan adverteerders. Het publiek is een faktor van
betekenis bij de produktie van inhouden, maar echte mannen,
vrouwen en kinderen hebben weinig invloed op inhouden. Het is
zelfs niet korrekt om te zeggen dat de populaire media 'het
publiek geven wat ze willen' omdat er geen mechanisme is om uit
te zoeken wat dat dan wel zou kunnen zijn buiten de inhouden die
ze konsumeren. We kunnen niet bepalen welke onvervulde behoeften
er bestaan omdat ze alleen maar tot leven gewekt kunnen worden
door nieuwe inhouden.
Niet om denigrerend te doen over de
strijd die sommigen van hen
leveren binnen de media, maar hun werk moet eerder bezien worden
binnen de strukturen waarin zij werken dan op hun persoonlijke en
kreatieve ambities. Want wat zeer opvallend is aan mediaprodukten
is de mate waarin ze identificeerbare produkten zijn van
instituten, in plaats van de individuen die ze produceren.
Het is geen onderwaardering van
de individuele prestaties van
regisseurs of technici en sterren, maar een nadruk op het
auteurschap is een systematiese misinterpretatie van het
produktieproces. Veel mensen binnen produkties hebben weinig of
niets te zeggen in de planning van hun werk en hebben er even
weinig invloed op als werkers aan een lopende band invloed hebben
op het eindprodukt.
Opnameploegen worden ingezet op
programma's waar ze niks over
weten en waarover ze niet geraadpleegd zijn. Het resultaat is dat
ze nauwelijks interesse hebben in wat ze produceren. Het
resultaat daarvan is een van vervreemding, een situatie waarin de
werker gescheiden is van het produkt of van zijn of haar
vakmanschap. Televisieseries bijvoorbeeld, zijn
standaardprodukten die standaardroutines van het personeel
vragen.
Mediadocenten hebben de bronnen vanwaaruit nieuws komt laten
liggen. Verrassend is dat niet want ook de media zelf onderzoeken
hun bronnen en de belangen die zij najagen onkrities. Al naar
gelang de invalshoek van de bron is de behandeling door de media
vakkundig en worden mensen aan het woord gelaten en krities
bevraagd, dan wel slaan de vooroordelen van de interviewer toe en
mag iemand rekenen op een oneerlijke en partijdige behandeling
van zijn of haar zaak. Daarbij kan het er op gaan lijken dat
iemand zich persoonlijk moet verantwoorden ten opzichte van de
interviewer.
De media baseren zich liever op officiële bronnen (leger,
politie, overheid en bedrijfsleven) dan op het publiek, arbeiders
of zelfs vakbondsleiders.
Nieuws is in hoofdzaak eenrichtingsverkeer. 'Zij' vertellen ons
wat 'zij' willen dat 'wij' weten. Iedere 'persoonlijkheid' kan
zijn boodschap op het volk overdragen, zelfs als het leugens
zijn. Wat telt is dat 'wij' aandacht besteden aan 'hen'. De media
staan voornamelijk open voor de rijken en de machtigen.
Drie vragen zijn te stellen als we met studenten willen werken.
Waarom zijn de media zo onkrities om informatie te acceperen van
vertrouwde bronnen? Wat is het effekt daarvan? Hoe kunnen we als
docenten bronnen kritieser behandelen in de klas? Waarom zijn
media zo onkrities over- en zo afhankelijk van informatie uit
officiële en geïnstitutionaliseerde bronnen? Het zijn meestal
gezaghebbende bronnen en ze zijn altijd beschikbaar. Dat maakt
het werken voor journalisten makkelijk. Journalisten hebben deze
bronnen net zo hard nodig als de bronnen de media nodig hebben.
Journalisten die hier moeilijk over doen zullen met enorme
problemen te kampen krijgen. Er zijn verschillende technieken die
bronnen toepassen om onwillige journalisten weer in het gareel te
krijgen. Een aantal schrijvers hebben in detail de technieken
beschreven van 'het bestaan onmogelijk maken', 'uitsluiting',
'afmatting' en 'onderdrukking' die bronnen gebruiken om
konformiteit bij journalisten af te dwingen die ongunstige
verhalen schrijven. Het loont dus de moeite voor journalisten om
op goede voet te staan met hun bronnen en zich ermee te
identificeren. Het is ook ekonomies gezien verstandig om
materiaal te gebruiken dat gratis is en dat kan worden
toegeschreven aan gezaghebbende bron. Het is materiaal dat niet
zelf hoeft te worden opgespoord en dat gemaakt is in samenwerking
met vrijgevige bronnen, zoals Whitaker stelt:
"Ongeorganiseerde mensen komen er niet aan te pas. De reden is
dat gewone mensen moeilijke, kostbare en inefficiënte bronnen
zijn. De pers wordt beschermd als ze met organisaties omgaat
omdat de woordvoerders in dienst zijn van die organisaties.
Sommige kranten gaan zover dat ze hun eigen reporters niet
vertrouwen. Bij sommige kranten wordt van journalisten gevraagd
niet zelf de hoeveelheid mensen in een demonstratie te schatten,
maar om een getal van een 'betrouwbare' bron te krijgen. In dit
geval de politie. Aan Noord-Ierland zien we dat het loont om in
te stemmen met de versie van het leger over de gebeurtenissen
daar. Zelfs al is het fout, dan kan het toch gedrukt worden. Het
leger wordt gedekt door de regering en risikolozer is het niet te
krijgen".
Maakt het wat uit dat journalisten vaak zo dicht bij hun bronnen
staan?. Is media-manipulatie de prijs die we moeten betalen voor
gezaghebbende informatie?
We moeten niet vergeten dat journalisten vaak krities en
scepties zijn en zich zeer cynies uitlaten over de informatie die
ze behandelen. De meeste journalisten zouden steigeren bij de
suggestie dat zij eenvoudig pijpleiding zijn voor het transport
van voorlichtings materiaal. Want iedere duidelijke poging van
een institituut om z'n imago op te poetsen wordt er uit gehaald
en niet gedrukt. En, er is veel voorlichtingsmateriaal dat zijn
weg niet vindt naar de media.
Het echte probleem is dat journalisten, door simpel te
reproduceren wat zij gezaghebbende informatie vinden, onder één
hoedje kunnen spelen met de agenda van de bron en daarmee de
waarden onderschrijven die impliciet zijn in de gegeven
informatie. Al zijn journalisten gewetensvol bezig, de macht van
het bepalen van de agenda en de definitie van wat belangrijk is,
wordt bepaald door de bronnen.
Hoe kan hiermee krities worden omgegaan in de klas?
Bijvoorbeeld door een kritiese routine te ontwikkelen en altijd
bij informatie te vragen: Wie zegt dat? En waarom? Welke
problemen kom je tegen als studenten proberen antwoorden te
vinden? Een van de grootste problemen is dat vaak geen bron
genoemd wordt. Bij televisie zijn bronnen zichtbaar, maar een
krantenbericht is gewoon daar en komt, naar het schijnt nergens
vandaan. Studenten zouden moeten aanleren naar betekenisvolle
kodewoorden te zoeken (...een officiële zegsman...in
regeringskringen wordt gezegd...etc.). Zij zouden ook zicht
moeten krijgen op de bronnen die routinematig door journalisten
geraadpleegd worden en de organisaties die vaak persberichten
uitgeven. Er is een lijst van vaak geraadpleegde bronnen door
kranten. Met deze lijst in de hand kunnen studenten een paar
pagina's lezen en ieder artikel bij de betreffende bron proberen
onder te brengen.
2. Raadsvergaderingen
3. Politie (en het leger in Noord-Ierland)
4. Andere nooddiensten
5. Rechtbanken (inclusief lijkschouwingen en rechtzaken)
6. Het koninklijk huis
7. Agenda-gebeurtenissen (bijvoorbeeld jaarlijkse gebeurtenissen
zoals Ascot of konferenties die vantevoren bekend zijn)
8. Vliegvelden
9. Andere nieuwsmedia
11. Gemeentelijke diensten
12. Publieke diensten (transport, electriciteit)
13. Bedrijven
14. Vakbonden
15. Niet-kommerciële organisaties (belangengroepen,
liefdadigheid)
16. Politieke partijen
17. Leger, marine, luchtmacht
18. Prominenten (de bisschop, filmsterren, etc.)
19. Het publiek
Een ander belangrijk punt in media-onderwijs is de strukturele
afwezigheid van bepaalde zaken. Want een van de belangrijkste en
nauwelijks erkende bronnen van vervorming van de media is de
beschikbaarheid van overheersende opvattingen. Mediadocenten
moeten in overweging nemen hun leerlingen die beelden en teksten
te geven die niet beschikbaar zijn, die belangen die uitgefilterd
zijn, wiens stemmen niet gehoord worden, die andere verhalen
vertellen, andere uitleg geven en de eenstemmigheid van de
onderwerpen die aan bod komen doorbreken.
Het is daarom van belang dat mediadocenten zoeken naar
alternatieve bronnen over ieder onderwerp. Er bestaan
alternatieve film- en videonetwerken, tijdschriften die de
dominante praktijken in fotografie blootleggen en er zijn ook
alternatieve kranten die door te kijken zijn. Ze zijn en masse te
koop in de alternatieve boekhandels.
Hoofdstuk 5
RETORIEK
Alleen al het stellen van de vraag op welke manier precies de
media hun produkten fabriceren is al een ondermijning van hun
autoriteit en een middel om produkten te zien als uitkomsten van
menselijke keuzen en praktijken. Om niet alleen aandacht te
vragen voor wat een mediaprodukt zegt, maar ook te vragen naar
hoe het is georganiseerd, welke effekten een mediaprodukt wil
bereiken, is een belangrijke stap van overgeleverd zijn aan een
mediaprodukt naar de kritiese bevrijding ervan.
Dit vereist een omkering van het proces waarlangs media hun
materiaal selekteren en monteren tot een naadloos geheel.Het
veronderstelt dekonstruktie van mediaprodukten, het doorbreken
van de oppervlakte om de retoriese technieken bloot te leggen
waardoor betekenis wordt geproduceerd.
Het lijkt op de onderneming van Bertold Brecht en Jean-Luc
Godart. Vervang 'theater' door 'media' en het is mogelijk door
dekonstruktie verder te komen dan een impressionisties bekijken
van televisieprogramma`s:
Dit is niet het geval bij televisie en kranten waarbij, zelfs de
meest alterte criticus konstant op haar hoede moet zijn tegen de
schijnbare authenticiteit van wat hij ziet of leest. De noodzaak
van dekonstruktie is bij televisie en krant nog dwingender dan in
het theater of in de bioscoop.
Hoe begint men dit proces van dekonstruktie?
Dit hoofdstuk
beschrijft een aantal praktijken van de media, die ze gemeen
hebben en die plaatsvinden achter de rug van het publiek om. Aan
deze praktijken is noodzakelijkerwijs niets sinisters. Vele ervan
zijn onontkombaar deel van het scheppen van betekenis. Er rijzen
echter problemen als televisie- professionals niet zo eerlijk en
open zijn over de technieken die ze gebruiken en meer voor hun
werk opeisen dan waar ze recht op hebben. Maar het grootste
probleem ligt in de mate waarin gebruikers van de media onkundig
blijven van de invloeden van dergelijke technieken. Een beetje
meer openheid van de kant van de media zou welkom zijn, maar de
hoofdtaak hierin ligt bij het onderwijs; het vergroten van het
bewustzijn van het publiek voor de routineuze retoriese
praktijken. Kennis van de volgende technieken kan studenten
helpen zich meer bewust te zijn van hoe de media betekenis
scheppen. Dit kan misschien de basis vormen van media-alfabetisme
in het onderwijs:
big-close-up | geel | zeer oude | verslaggever |
close-up | bruin | oude | expert |
medium-cu | van blanke | middelbare | nieuwslezer |
medium | zwarte | jonge | interviewer |
long shot | zeer jonge | entertainer |
staand | onder | een stoel | glurend | boven |
buigend | op | een tafel | starend | achter |
zittend | achter | een buro | kijkend | in de kamera |
knielend | naast | een ladder | negerend | onder |
Als in het bovenstaande voorbeeld medium-close-up shot vervangen
wordt door big-close-up laat dat zien dat de wijze waarop de
nieuwslezer wordt opgenomen niet vanzelfsprekend is maar een
aktieve keuze die een speciaal ideologies effect sorteert (dat
van eerbiedwaardige afstand). Een big-close-up kan ons in staat
stellen hem te wantrouwen; omdat we zijn expressie beter zien,
of, als het een assertieve nieuwslezer is, ons te domineren.
Een effektieve test om te zien hoe vaak er
keuzes gemaakt
worden is die van Jerry Mander:
'Ga voor de televisie zitten, tel alle keren dat er een techniese
ingreep in beeld of geluid plaatsvindt. Alles telt zoals pans,
zooms, cuts, commentaar, muziek hard/zacht, etc. etc..Deze test
is zeer subversief voor televisie. Als mensen zien hoe ze door
techniese trucs aan de buis worden gehouden, kan ontwenning
plaatsvinden. Erkenning van de onontkoombaar selektieve
eigenschappen van programma's ondergraaft de claim van de media
dat ze de zaken zo presenteren 'als ze gebeuren''.
Studenten reageren vaak woedend als ze zich bewust zijn van de
selektiviteit van de media. Journalisten en omroepmedewerkers
moeten zich realiseren dat dit vaak het resultaat is van hun
eigen geheimzinnigdoenerij, hun claim op objektiviteit en het
ontkennen van hun bemiddelende funktie. Maar de critici die ooit
denken dat de media een objektief beeld kunnen geven hebben het
ook mis. Want, zoals Enzensberger zegt, 'Er bestaat geen
ongemanipuleerd schrijven, film of omroep'. Onze demokratie zou
er beter voorstaan als omroepmensen dat openlijk zouden erkennen,
het publiek dat zou begrijpen en we er allen naar zouden
handelen. Opeens zou dit de macht van de media verminderen om hun
representaties te projekteren als objektief bewijs, het zou
minder mystificerende en meer verhelderende journalistiek
scheppen en het zou het publiek een meer realisties begrip geven
van de mogelijkheden en beperkingen van de media.
2. DE RETORIEK VAN HET BEELD
Een andere stap in de richting van media-alfabetisering ligt in
de mogelijkheid de problemen te herkennen rond het vaststellen
van visueel bewijsmateriaal. Televisie wordt door veel mensen
gezien als de betrouwbaarste informatiebron die ze hebben omdat
televisie beelden geeft die open, doorzichtig en transparant
zijn. Hoe goed is ons vertrouwen in beelden?
4. HET EFFEKT VAN DE KAMERA EN DE OPNAMEPLOEG
Beelden laten ons zaken zien die zich afspelen voor de
5. ENCENEREN
'Televisie is het enige beroep', zegt een t.v. producer,'waarin
het woord(bedrog een onlosmakelijk deel van de woordenschat
is. Het is alarmerend dat men, om een vloeiend visueel geheel te
krijgen of om een aangenomen volgorde in gebeurtenissen te
herscheppen... vaak oneerlijke dingen doet'. De producer heeft
het hier over de tendens van televisie om de zaken waarover ze
bericht, in scene te zetten of te trucen.
Dat laatste stukje van professionele haarkloverij (dan is 't toch
echt gebeurd, of niet soms?) laat zien in welke mate media-
professionals, zelfs als ze open en eerlijk zijn, het blijkbaar
noodzakelijk vinden vast te houden aan de meest versleten
overblijfselen van hun professionele ideologie.
6. FILM- EN GELUIDSMONTAGE
Het montageproces behoeft enig kommentaar. Net als bij encenering
is het fingeren van gebeurtenissen door montage geen zaak van
bezorgdheid, als het algemeen begrepen wordt. Het is een
7. INTERPRETATIEVE KADERS
Tot nu toe hebben we een aantal bemiddelende processen onderzocht
die een onvermijdelijk onderdeel zijn van de konstruktie van de
'werkelijkheid' van de media. Ondanks het feit dat beelden
geselekteerd en gemonteerd zijn, staan de media ons nog steeds
niet toe de beelden die ze presenteren op hun eigen merites te
beoordelen. Als publiek worden we gewoonlijk zachtjes gedrongen
in de richting van deze of die interpretatie; geduwd naar
eenvoudige, onproblematiese posities van waaruit de
gebeurtenissen bekeken of geëvalueerd kunnen worden. Eén van de
belangrijkste manieren waarop gebeurtenissen binnen afzonderlijke
programma's naar buiten worden gebracht is de verankering van
betekenissen door 'anchor-persons' (presentatoren).
"Van een provo op de vlucht, herhaaldelijk opgepakt door politie
en leger, is hij subtiel veranderd in de man die door de
autoriteiten ervan verdacht wordt het meesterbrein te zijn achter
vijf jaar terrorisme. Verdenkingen zijn er, maar bewijzen
niet. De autoriteiten hebben gewoonweg geen hard bewijs. Nu wendt
Gerry Adams een opzettelijke legitimiteit voor. Maar hoe netjes
hij er ook uitziet, zijn tegenstanders denken te weten wie hun
man is". Fred Emery interviewt het lagerhuislid Gerry Adams.
Peter Snow: 'Toen U dat zei over Thatcher en Reagan, waarom viel
U toen Andropov niet evenzeer aan op wat hij deed en zei?
Scargill weet, door stug vol te houden, Snow tot een bekentenis
te brengen dat hij de volledige tekst van de lezing niet heeft
gezien.
Het soort omkeringen zoals hierboven, waarbij de macht om een
situatie te definiëren tijdelijk ontworsteld is aan de omroepers,
is helaas zeldzaam.Voor het overgrote deel houden presentatoren,
interviewers en anchorpersons een stevige greep op de inhoud en
wordt hun status als bewakers van de waarheid versterkt door de
dominante visuele kodes van het medium. Bijvoorbeeld, omroepers,
nieuwslezers en weermannen horen tot de kleine groep die direkt
in de kamera mogen kijken en praten. Stuart Hall zegt daarover:
'Al deze personen hebben één ding gemeen. Zij zijn er om ons
informatie te geven waarvan ons gevraagd wordt aan te nemen dat
die akkuraat is (soms is het dat inderdaad), onbevooroordeeld en
gezaghebbend (dat is het waarschijnlijk niet). Hun autoriteit is
ze gegeven door de omroep en kan omschreven worden als 'dragers
van de waarheid'. Ook de koning, de premier en de ministers als
ze in een officiële uitzending zitten, mogen ons direct
aankijken. Dat mogen ze doen vanwege hun autoriteit. Anderen
mogen in profiel op het scherm, ze kijken niet direct in de
kamera maar kijken de interviewer aan. Hun uitspraken passeren
als het ware via(iemand anders; ze moeten bemiddeld worden. Als
geinterviewden een poging doen om direct in de kamera te spreken,
worden ze weggesneden en komt de interviewer in beeld. Er zijn
nog wel meer mensen die direct het publiek mogen toespreken zoals
komieken bijvoorbeeld, als een soort van middeleeuwse hofnarren'.
Autoriteit wordt ook versterkt of ondermijnd door de manier
waarop het beeld gekadreerd is. Stuart Hall:
'De konventie is dat 'feitelijke' programma's worden opgenomen
met de kamera op ooghoogte, niet hoger of lager want dan zou het
beeld in meer dan één richting gaan afwijken. Andere konventies
gaan om hoe close een shot mag zijn. Belangrijke mensen worden in
medium-close opgenomen of in een close-up die alleen hoofd en
schouders laat zien. Een extreme close-up is zeldzaam bij een
belangrijk persoon. Gewone mensen komen wel zeer close in beeld,
zeker als ze opgewonden, verdrietig of blij zijn'.
Ook in de studio zijn kodes die ons vertellen wie belangrijk is
en wie niet. Bijvoorbeeld de positie van de interviewer tusen
twee opponenten is een krachtige visuele ondersteuning van de
'neutraliteit' van de omroep.
"Alle zaken die een spreker status en autoriteit geven worden aan
de arbeiders geweigerd. Dat betekent dat de stilte van de studio,
de duidelijke ondersteuning en het gebruik van naam en titel vaak
afwezig zijn. Gewone mensen zijn moeilijk te verstaan, iet
vanwege een accent, maar omdat ze worden opgenomen in een groep
of buiten, zodat individuele antwoorden moeilijk te verstaan
zijn".
Margret Thatcher verlaat, na enkele onplezierige ervaringen met
de media, nog maar zelden haar ambtswoning als ze interviews
geeft. De interviewers mogen zich nu bij haar vervoegen en dat
maakt hen nederiger dan ze zich zouden wensen. Het is precies
deze onbewuste dienstbaarheid, die opzettelijk gekreëerd is, die
het zo goed doet. In termen van hun toon, hun sociale interaktie
en hun visuele kodes(staan deze interviews ver af van het aan de
tand gevoeld worden in de studio waar andere partijleiders, om
maar niet te spreken over mindere grootheden, zich aan moeten
onderwerpen.
9. VERTELLINGEN
Tenslotte moet een van de belangrijkste technieken genoemd worden
waarmee de media gebeurtenissen vormgeven; het gebruik van
vertellingen. Ze kunnen een paar sekonden duren (een
nieuwsverhaal of een reklame), of 25 jaar (Coronation street
begon in 1960), of zelfs een paar levens lang (de koninklijke
familie). Raymond Williams merkte op dat we leven in een door en
door 'gedramatiseerde' samenleving.
'... In één week of weekend wordt door het publiek meer drama
bekeken dan het zou bijwonen in een jaar of soms in een heel
leven, dan in enig voorafdgaand histories tijdperk. De
implicaties daarvan zijn nog nauwelijks in ogenschouw genomen.
Wat de sociale of kulturele redenen ook mogen zijn, het is
duidelijk dat het kijken naar dramatiese simulatie van een groot
gebied van ervaringen nu een essentieel onderdeel is van ons
modern kultureel patroon'.
Dramatisering vindt niet alleen plaats bij televisie, maar in
alle media. Ook wanneer 'feitelijke' zaken gebracht worden,
worden ze verpakt in verhalen die evenzo gekonstrueerd worden als
de duidelijk fiktionele vormen.
a) Bijvoorbeeld een plaatselijke krant opent ziijn verhalen met een zin die:
- kort en simpel is
Bijvoorbeeld: 'Hoogeveense laagvlieger Jaap Jansen moet bedrijf
stoppen door uitbreiding vliegveld'.
b)De verhalen van de `Mirror` openen met een zin die:
- een beschrijving bevat van iets bizars of aantrekkelijks
Bijvoorbeeld: 'Een dokter in Harley Street at zijn lunch terwijl
hij een tatoeage van de borst van een patiënt haalde met een
laserstraal'.
Als leerlingen deze simpele formules doorkrijgen kunnen ze deze
zelf parodiëren, mogelijk met gebruik van hetzelfde verhaal.
'Het leggen van verbindingen tussen gebeurtenissen wordt door de
journalistiek niet toegestaan, omdat de analyse-eenheid van de
nieuwsmedia het item zelf is: een op zichzelf staand stukje
'werkelijkheid'. Mogelijke verbindingen tussen items,
bijvoorbeeld een verhaal gaat over 'rassenonlusten' en een ander
verhaal over hoge werkloosheid onder jonge zwarten, wordt niet
gesuggereerd'.
Advertenties zijn ook mini-vertellingen. De narratieve vorm is
expliciet. Karakteristiek van vertelwijzen in advertenties is,
dat de oplossingen voor het leed, ongeluk, verstoring van het
evenwicht en ziekte, niet door handelen van de protagonist worden
opgelost, maar door de magiese bemiddeling van het produkt.
Advertenties zijn moderne sprookjes waarin vermoeide huisvrouwen
weer energiek worden, weer liefhebbende vrouwen worden voor de
prijs van een okselspray. Veel advertenties zijn zo samengesteld
dat ze er vaak niet als vertellingen uitzien. Maar wat wel
zichtbaar is, zijn sociale situaties en karakters van
vertellingen die we ogenblikkelijk herkennen. In sommige
advertenties is geen konflikt of harmonie maar overvloed en wordt
het produkt getoond in een luxueuze omgeving die bijna (maar niet
helemaal) onze aspiraties te boven gaat. In die advertenties zijn
we zelf het slachtoffer van onze vertellingen, ze kreëren
ongenoegen rond ons eigen leven. Het kopen van het produkt zal
ons weer in harmonie brengen.
'De fictieve vertelling... is een manier van vertellen die
konstant vatbaar is voor transformatie in mythe. Het scheppen van
een verhaal vormt ruw materiaal tot een gladde, gesloten
struktuur. Dit is de essentie van de mythe. Net als
bourgeois-ideologie ontkent de narratieve film de geschiedenis,
ontkent het de materiële realiteit als tegenstrijdig en ontkent
het het feit van zijn eigen produktie'.
Dit soort kritiek op de realistiese vertelling heeft veel te
danken aan recent werk bmtreffende 'de klassieke realistiese
tekst'. Een kort resume van enkele van de belangrijkste
redeneringen is hier noodzakelijk, zodat mediadocenten de
geschiktheid en relevantie ervan voor hun eigen praktijk kunnen
vaststellen. Fundamenteel voor het belang van het betoog voor de
studie van de media is de bewering dat veel vertellingen veel te
danken hebben aan hun literaire voorgangers, in het bizonder de
negentiende eeuwse realistiese roman. Colin MacCabe:
'Een klassieke realistiese tekst kan gezien worden als een tekst
waarin een hierarchie tussen de verhandelingen bestaat die samen
de tekst vormen. Deze hierarchie is gedefinieerd in termen van op
ervaring gegronde noties van de waarheid. Misschien de
makkelijkste manier om dit te begrijpen is door na te denken over
het gebruik van aanhalingstekens in de klassieke realistiese
roman. Terwijl die delen in de tekst die opgesloten zijn tussen
aanhalingstekens voor de lezer zekere problemen kunnen
veroorzaken (een zekere verwarring ten opzichte van wat echt het
geval is) wordt aan deze moeilijkheid een eind gemaakt door het
onuitgesproken (of, preciezer, het onuitgeschreven) proza dat die
delen omringt. In de klassieke realistiese roman fungeert het
narratieve proza als een meta-taal die alle waarheden in de
object-taal (die woorden die tussen de aanhalingstekens staan)
kan meedelen en ook de relatie kan verklaren van deze object-taal
tot de werkelijkheid'.
Echter, deze metataal van de narratieve verhandeling
'rekent niet alleen af met de andere verhandelingen, maar het
vergelijkt ze met de waarheid of valsheid die transparant
beschikbaar is door zijn eigen handelingen.....De eenvoudige
toegang tot de waarheid, die gegarandeerd is door de
meta-verhandeling, hangt af van een onderdrukking van zijn eigen
handelingen en deze onderdrukking schenkt een denkbeeldige
eenheid van standpunt aan de lezer van waaruit de andere
verhandelingen ..... gelezen kunnen worden'.
De relevantie van deze redenering voor de studie van de media is
helder. Want mediaprodukten worden ook gekenschetst door een
hierarchie van verhandelingen. Zoals we hebben gezien hebben
'anchor-persons' en nieuwslezers kontrole over de meta-taal van
het programma, waardoor ze de andere verhandelingen in het
programma organiseren, plaatsen en evalueren, vanuit een
perspectief dat in het geheel niet ter diskussie staat. Hetzelfde
is toepasbaar op vertellingen. We kunnen krities kijken naar de
handelingen en woorden van een karakter in een vertelling, maar
we doen dat vanuit een positie die op zich onbetwist blijft omdat
deze niet gezien wordt als een positie, dat wil zeggen het
onderdrukt zijn eigen produktiewijze. Realistiese vertellingen
scheppen voor ons een imaginaire, tot een geheel geworden
subjectiviteit van waaruit we de aktie kunnen begrijpen. In die
betekenis kunnen we het primaire produkt van de media niet als
nieuws of als drama opvatten, maar als een speciaal soort
bewustzijn. (zie ook H. 1 en H. 7).
'De vertelling is aanwezig in ieder tijdperk, overal, in iedere
samenleving, in alle klassen. Hij is internationaal,
transhistories, transcultureel: hij is er eenvoudig, als het
leven zelf'.
In de klas moet analyse ook oog hebben voor het plezier dat zowel
leerling als docent rond vertellingen kunnen hebben, hoewel dit
plezier zeker geproblematiseerd moet worden. Critici van de
realistiese tekst gaan vaak voorbij aan de populariteit ervan,
om nog maar te zwijgen van de weerstanden die een publiek vaak
heeft ten opzichte van zogenaamd 'progressieve' en avant-garde
vormen. Dit in aanmerking genomen, kan een docent ,die
hoofdzakelijk met arbeiderskinderen werkt, niet veel meer doen
dan schrijvers en regisseurs die werk maken dat gericht is op
meezderheden. Trevor Griffiths:
'Mijn keuze is om op een realistiese manier te werken want ik
moet nu werken. Ik moet werken met de populaire verbeelding die
gevormd is door het naturalisme. Ik ben niet geïnteresseerd in
het spreken voor achtendertig afgestudeerden in een kelder in
Soho. Volgens mij moeten we het realisme nog steeds hanteren'.
Als, in haar betrokkenheid met populaire vormen en haar erkenning
van het plezier dat zij verschaffen, de positie van de
mediadocent verwantschap heeft met die van de toneelschijver, dan
heeft ze in één belangrijk aspect meer macht. Want ze is aanwezig
op de plek van konsumptie en kan aktief diverse manieren van het
gebruik of lezen van mediaprodukten stimuleren. Alleen al dit
(het komplexe net van antwoorden dat ontstaat door dialoog) zou
moeten werken als een breuk met het bekijken van speciale
tekstkenmerken (of specifieke inhouden) als in zichzelf
reaktionair of progressief, geheel losstaand van de lektuur die
ze voortbrengen.
Ik heb geprobeerd(aandacht te vragen voor enkele eenvoudige
manieren waarop vragen rond narratieve vormen aan de orde gesteld
kunnen worden binnen een meer omvattender gebied van media
inhouden. Als er al gevaar is dat vertellingen het publiek tot
passieve konsument maken door hen vast te pinnen op het
onproblematiese en eenzijdige perspektief van waaruit verteld
wordt, dan kan analyse van vertellingen lezers veranderen in
aktieve ondervragers van inhouden. Het kan dat doen door aandacht
te vragen voor de manier waarop betekenis gemaakt wordt. Door het
doorbreken van de mystifikatie van 'karakters' om te onderzoeken
welke narratieve funkties ze vervullen. Door de narratieve stroom
te onderbreken om te laten zien hoe kontinuïteit geproduceerd
wordt en door enkele manieren te verhelderen waardoor ons
bewustzijn wordt gestruktureerd door narratieve vertellingen.
[inhoud]
[inl]
[h1:waarom?]
[h2: hoe?]
[h3:hoe niet?]
[h4:besl.fakt.]
[h5:retoriek]
[h6:ideologie]
[h7:publiek]
[h8:toekomst]
[lit]
[e-mail]
Het begrip ideologie staat als Kolos boven het gebied van het
media-onderwijs. Het is een begrip dat zeker belangrijk is en
waarover veel getheoretiseerd is. Het wordt tegenwoordig in zeer
uiteenlopende verbanden gebruikt, soms zelf in tegengestelde zin.
A. HET DEFINIEREN VAN IDEOLOGIE
Wanneer de twee meest gebruikte interpretaties van het begrip
ideologie genomen worden rijst er meteen een probleem: zij lijken
tegengesteld aan elkaar.
a) de expliciet politieke, en
b) de 'gezond-verstand',de onbewuste en
niet-herkende,
als wel enkele van zijn complexe gebruiken en betekenissen volgt
hier een korte gang door de ontwikkelingsgeschiedenis van het
concept.
'In de heersende
klasse... heerst een vals bewustzijn als
zij haar positie in de samenleving voorstelt als voorbestemd
door Goddelijke wetten of de natuur -als in de doctrine van het
goddelijk recht voor koningen, of in de doctrine van het
individualism,e of de gedachte van een sociaal kontrakt in de
bourgois-filosofie'.
Bij ondergeschikte klassen komt een vals bewustzijn voor als zij
hun omstandigheden interpreteren vanuit kategorieën die
geleverdzijn door dominante groepen, in plaats van in termen
van hun eigen klasse-gebonden belangen (als zij bijvoorbeeld de
vrijheid om privé-onderwijs te kiezen, ondersteunen of als zij
het toestaan hun klasse gebonden belangen te laten
herinterpreteren als 'het belang van de konsument' of 'het
nationale belang').
Nu is het nodig te kijken waarom ideologie voor marxistiese
schrijvers een zaak blijft voor onderzoek en zorg en het verband
te leggen tussmn ideologie en de funktie van de media in moderne
samenlevingen.
a) er echte spanningen bestaan tussen
de media en de staat,
b) er verdeeldheid is binnen de staat,
c) er verdeeldheid is binnen de media, en
d) dominante ideologieën vaak de
belangen van ondergeschikte groepen lijken te dienen.
a) Spanningen tussen de media en de staat.
In de Falkland-krisis waren er duidelijk uiteenlopende belangen
tussen de media en de staat. Vandaar de noodzaak tot strenge
censuur van beelden en verhalen. Vandaar de aanval van de
regering op de BBC dat zij de oorlog niet volledig zouden
steunen. Vandaar de wederzijdse achterdocht en zelfs vijandigheid
tussen journalisten, marinepersoneel en ambtenaren gedurende het
konflict. De media mogen dan niet tevoorschijn zijn gekomen als
de kampioenen van het vrije woord gedurende het konflict, maar
het is te simpel de media als lakeien van de staat te zien. We
moeten één ding in de gaten houden. In een demokratiese
samenleving berust de geloofwaardigheid van de media op de
mogelijkheid enige onafhankelijkheid te laten zien ten opzichte
van de overheid, het zakenleven en machtige belangengroepen.
Daarbij hebben media-instellingen hun eigen ideologieën,
filosofieën, konventies en praktijken die niet geheel
overeenkomen met dominante ideologieën. Daarin ligt de enig
noemenswaardige kracht die zij bezitten.
b) De verdeeldheid binnen de staat
Dominante groepen zijn geen eenheid maar vertegenwoordigen
verschillende belangen, vormen voortdurend fracties en zijn
daardoor voortdurend in beweging. In het Falkland-konflict was er
verdeeldheid binnen de staat, namelijk:
c) De verdeeldheid binnen de media
Het lijkt er soms op dat de media éénduidige opvattingen
uitdragen, vergeleken met de veelheid van opvattingen die
geartikuleerd worden door een gehele bevolking. Toch is de
opvatting dat de media één blok vormen net zo misleidend als
het eenheidskoncept van de staat. Er bestaan rivaliteiten en
verdeeldheid van belangen
Als leerkracht moeten we niet vergeten dat, hoewel het vaak nodig
is generalisaties te maken over de media en hoewel de
homogeniteit van datgene wat de media behandelen soms een
probleem is, dat er gevaren zijn in het niet erkennen van de
interne konflikten en de vaak bittere verschillen die binnen de
media bestaan.
d) Dominante ideologieën en ondergeschikte groepen
Tenslotte doet het idee dat de heersende groepen een dominante
ideologie opleggen aan ondergeschikte groepen geen recht aan het
feit dat dominante ideeën vaak niet eenvoudigweg worden opgelegd
maar vaak(akseptabel schijnen te zijn en zelfs lijken aan te
sluiten bij de belangen van de ondergeschikte klassen.
Bijvoorbeeld in het Falkland-konflikt deed de regering enerzijds
belangrijke stappen om de publieke opinie te beïnvloeden,
anderzijds deed ze zaken waarin het algemeen belang kon worden
uitgedrukt.
'Gramsci stond een partij voor ogen die funktioneerde als een
onderwijsinstelling die een tegen-kultuur aanbood en waarvan het
doel was overwicht te winnen in de meeste aspekten van de
bourgeois maatschappij (tegenover rechtstreeks politieke
instituten), voordat een poging werd gedaan om staatsmacht te
verkrijgen...Zeggenschap over de staatsmacht zonder hegemonie in
de burgermaatschappij is een onveilige basis voor een socialiese
programma'.
Hegemonie is niet beperkt tot zaken van direkte politieke
zeggenschap maar probeert een meer algemene overheersing te
beschrijven die, als een van zijn belangrijkste eigenschappen,
een eigen kijk op de wereld, de menselijke natuur en relaties
inhoudt. Die kijk op de wereld is niet slechts die van de
dominante klasse, van bovenaf opgelegd aan de ondergeschikte
klasse. Het moet ook de meningen en belangen insluiten van
ondergeschikte groepen, om welke koncessies dan ook mogelijk te
maken die nodig is om het evenwicht te bewaren en aan
legitimiteit te winnen, zonder dat de bestaande fundamentele
structuren worden aangetast. Als de werkende klasse ooit hun
eigen(hegemonie willen vestigen zullen ze hun belangen moeten
voorstellen als de belangen van de hele maatschappij. De
revolutionaire strijd houdt een dialekties verbinden in van zowel
kracht als overtuiging.
De produktie van mythes is afhankelijk van twee met elkaar samenhangende vormen van onderdrukking; van de geschiedenis en van de
politiek. Mythe houdt van het proces van betekenis 'de
wonderbaarlijke verdamping van geschiedenis' in. De omvorming van
geschiedenis tot 'het gegevene' was voor Barthes het principe van
de mythe:
'De mythe ontdoet het objekt waarover het spreekt van zijn
geschiedenis. Geschiedenis verdampt er in. De mythe is een soort
van ideale bediende, hij doet alle voorbereidingen, brengt ze
binnen, serveert ze (de objekten), de meester komt er aan en
stilletjes verdwijnt hij. Het enige dat men moet doen is van dit
nieuwe objekt te genieten, zonder zich af te vragen waar het
vandaan komt. Of beter nog, het komt uit de eeuwigheid: sinds het
begin der tijden is het gemaakt voor de bourgois mens... Niets is
geproduceerd, niets is gekozen; men hoeft slmchts deze objekten
te bezitten waarvan ieder spoor van oorsprong of keuze is
verwijderd. Deze wonderbaarlijke verdamping van geschiedenis is
weer een andere vorm van een denkbeeld dat in bourgoismythes veel
voorkomt; de toerekenbaarheid van de mens'.
B. IDEOLOGIE IN DE KLAS
Het introduceren van ideologie in de klas is een formidabele
taak. Enige eenvoudige, maar belangrijke stappen kunnen gedaan
worden en de rest van dit hoofdstuk doet daarin enige
aanbevelingen.
'Wat het ook aangeeft, het koncept ideologie verwijst naar
de rol van ideëen. Het leidt ook tot de stelling dat ideëen
niet aan zichzelf genoeg hebben, maar dat hun wortels elders
liggen, dat iets centraals over ideeën onthuld zal worden als
we de aard kunnen ontdekken van de beperking die niet-
ideeën uitoefenen over ideeën'.
En -mogen we toevoegen- die ideeën uitoefenen over
niet-ideeën.
Denotitie:
Volledige denotatieve analyse van media-produkten door de groep is een belangrijke
eerste stap in de analyse, omdat:
'als je televisie gebruikt om iemand te onderwijzen, moet je
eerst iemand leren hoe de televisie te gebruiken. In dit
opzicht is televisie niet zo verschillend van een boek. Je
kunt boeken gebruiken om te onderwijzen, maar je moet eerst
mensen onderwijzen over boeken, tenminste over het alfabet en
de woorden'.
We moeten oppassen het verleidelijke idee te aanvaarden dat
denotatie een 'onschuldig' nivo van betekenisgeving is, dat we
makkelijk kunnen afdoen voordat we overgaan naar subtieler,
komplexer en diepzinniger nivo's van betekenis.
Konnotatie
In media, net als in literatuur, manifesteren onderliggende
thema's zich als konnotatieve reeksen van associaties, nuances en
ideeën, waardoor betekenisstrukturen (soms niet eens duidelijk
voor de makers) worden geopenbaard. In literatuurstudie was het
traditionele doel van de aandacht voor konnotatie te laten zien
hoe de weerklank van taal in een werk gelaagde komplexiteiten aan
betekenis en struktuur produceert. In media-onderwijs hebben
zulke betekenissen meer een ideologiese dan een simpelweg
esthetiese macht vanwege de voortdurende neiging van de media om
het onderscheid tussen het 'objektieve'- en het selektief
gekonstrueerde, het 'echte' en zijn representatie te verdoezelen.
Konnotatieve betekenaars, herinnert Barthes ons, 'hebben een
nauwe relatie met kultuur, kennis en geschiedenis. En het is door
hen, om het zo te zeggen, dat de wereld om ons heen het
linguïsties en semanties systeem binnenvalt. Ze zijn, als je
wilt, fragmenten van ideologie.
Ideologische analyse
Zoals in Mastermind (BBC) bijvoorbeeld, dragen de alleenstaande
stoel, de zee van licht, de afgebeten en onpersoonlijke toon van
de ondervrager, het oversnijden naar steeds grotere close-ups van
de deelnemers allemaal bij tot de dominante en onderdrukkende
accociaties van kennis en leren met ondervraging, vernedering en
angst om te mislukken. Deze associaties worden bekrachtigd en
gelegitimeerd door de formele situering (universiteit) waarin de
show plaatsvindt en door hun konnotatieve verbindingen met het
belang van feitenkennis in de show, als ook met de vaak absurde
specialismes en de overwegend middenklasse achtergrond van de
deelnemers. Een onderzoek van Mastermind's konnotatieve klusters
leidt ons niet alleen direct naar zijn belangrijkste ideologiese
thema's en zijn bizonder onmenselijke, hiërarchiese en
ondmrdrukkende struktuur van wat meetelt als leren en
intelligentie. Het overtuigt ons er ook van dat deze opzet een
grote macht heeft in de wereld van echte en voorname instellingen
voor onderwijs.
'Betekenis is publiek en konventioneel, niet het resultaat
van individuele bedoeling maar van verstaanbaarheid tussen
individuen. Met andere woorden, betekenis is sociaal
gekonstrueerd en de sociale konstruktie van het tekensysteem
is hecht verbonden met de sociale vorming zelf'.
Er zijn hier twee belangrijke punten. Allereerst is de taal
waarin we de wereld ervaren nauw verbonden met de kwesties
van macht. Binnen welke maatschappij dan ook tellen alleen
de definities van hen die geld of macht hebben. Onderdrukte
groepen zijn onder andere onderworpen aan de definities van
hun onderdrukkers. Ten tweede bepaalt het taalsysteem waarin
we zijn geboren ons eigen bewustzijn en bepaalt het in
duidelijke (maar niet absolute) zin de grenzen en de
mogelijkheden van ons bewustzijn. 'Taal spreekt tot ons'.
'De strukturalistiese nadruk op de gekonstrueerdheid van
betekenis was een grote vooruitgang. Betekenis was noch een
eigen ervaring noch een goddelijk ingestelde gebeurtenis:
het was het produkt van een zeker gedeeld systeem van
betekenis. Betekenis was niet 'natuurlijk'; slechts een zaak
van kijken en zien, of iets wat eeuwig vastlag. De manier
waarop je je wereld interpreteert was een funktie van de
taal die je tot je beschikking had. De realiteit werd niet
weergegeven door taal maar werd erdoor geproduceerd'.
Een televisiereporter:
In media-onderwijs moet aan dit soort taalgebruik aandacht
besteed worden, net als aan racistische en sexistische
verhandelingen. In dat opzicht vind ik mijn boek 'Teaching
about television' nu bijna onleesbaar vanwege het onbewust
sexisties taalgebruik.
Hegemoniese verhandelingen beginnen bij het maskeren van de
echte relaties bij produktie. Zij onderdrukken daarbij ook
de volheid en rijkdom aan mogelijkheden van bepaalde ideeën
en koncepten.
[inhoud]
[inl]
[h1:waarom?]
[h2: hoe?]
[h3:hoe niet?]
[h4:besl.fakt.]
[h5:retoriek]
[h6:ideologie]
[h7:publiek]
[h8:toekomst]
[lit]
[e-mail]
1. INLEIDING
Publiek is gedurende de geschiedenis van de massamedia-opvoeding
nogal genegeerd. Dit is vreemd gezien het feit dat mediapubliek
altijd, vanaf het eerste begin, het meest de aandacht heeft
getrokken van media-onderzoekers. Er zijn twee belangrijke
redenen waarom het publiek verwaarloosd is in media-onderwijs.
Toch kleven er problemen aan dit type onderzoek.
2. HET PROBLEMATISEREN VAN HET PUBLIEK:
MORLEY, HOBSON EN SMYTHE
Morley's studie betrof het onderzoek naar het mogelijke gat
tussen de bedoeling van de makers van mediaboodschappen en de
interpretatie daarvan door het publiek. Verschillende
interpretaties werden niet alleen maar gezien in termen van
individuele psychologie maar werden beschouwd als, op een
systematische manier, gekoppeld aan sub-kulturele en
socio-ekonomiese verschillen.
Als er betekenis is, is die niet binnen de inhoud zelf, maar in
de interaktie tussen publiek en inhoud dan geldt dit ook in de
klas. Voor alle leerkrachten is grondige kennis van wat studenten
zelf in te brengen hebben over een onderwerp minstens zo
belangrijk als kennis en gevoel voor dat onderwerp zelf.
David Morley: 'De TV-boodschap is een komplex teken waarin
Het doel van media-onderwijs is leerlingen zo goed mogelijk te
voorzien van kennis en kunde om een mediaprodukt zo volledig
mogelijk te analyseren. Wat over blijft is de interpretatie en de
acceptatie van het programma door het publiek en de studenten.
Het belangrijke inzicht, dat het publiek zijn eigen ideologiese
operaties op programma's uitvoert, moet in het onderwijs op alle
nivo's worden geïntegreerd, te weten:
Een interessant voorbeeld van de manier waarop betekenissen, die
het publiek koppelt aan mediaprodukten, meerdere soorten reakties
op kunnen leveren is een beschrijving van Dorothy Hobson's studie
van de veel beschimpte soap-opera: 'Crossroads'.
"Ik woon alleen, ben over de zeventig en kijk uit naar
Crossroads. Ik zie haar als een vriendin die op bezoek komt. Ik
hoop dat u iets kunt doen om haar te redden."
'Veel oudere mensen reageerden in de mening dat zij vanwege hun
leeftijd serieus genomen zouden worden, anderzijds vanuit de
mening dat juist vanwege hun leeftijd geen aandacht aan hun
brieven besteed zou worden. En niet alleen bij de televisie
krijgen oudere mensen en aan huis gebondenen geen gehoor.
Hobsons konklusies hebben radikale gevogen voor de praktijk van
het media-onderwijs.
'Televisie is een nieuwe vorm van hedendaagse kunst en
kommunikatie; de mogelijkheden voor zijn verspreiding schijnen
Voor media-onderwijs betekent dit dat er een voorzichtige
verkenning moet komen van de konkrete respons op de media door
het werkelijke publiek. Dit betekent in het onderwijs moet
dringend aandacht geschonken worden aan populaire series (en geen
onderwijs wat meteen negatief en pessimisties is over series
e.a.). Dit betekent wel een dat aantal problemen moet worden
opgelost. Het gebruiken van populaire programma's(houdt in dat
leerlingen, kollega's en ouders geïnformeerd moeten worden over
de doelen van de lessen, omdat er makkelijk verkeerd gedacht
wordt over het behandelen van populaire series in het onderwijs.
Het belangrijkste en meest provocerende wat recent over het
publiek is geschreven is van Dallas Smythe, een Canadese,
marxistiese ekonoom. De centrale thesis in zijn hoofdwerk,
'Dependency Road', is dat de voornaamste produkten van de
massamedia in het monopolie-kapitalisme niet de programma's,
kranten of tijdschriften zijn, maar het publiek, of preciezer, de
macht van het publiek. Histories gezien 'ontstonden' de massa
media door hun mogelijkheid het gebruiksvoorwerp publiek te
scheppen, dat adverteerders wel wilden kopen. Tot 1880 is het
voornaamste produkt van de per{ nieuws en andere
niet-adverterende inhoud geweest. 'Sindsdien is de ogenschijnlijk
niet-advertenterende-inhoud van de massamedia geproduceerd -niet
als het belangrijkste produkt- maar als verleiding van een gratis
etentje waarmee een publiek gekreëerd wordt wiens macht door de
massamedia wordt verkocht aan de adverteerder'.
'Zijn er precedenten voor dit bizondere gerief? Ja, er is een
precedent, maar het is een verschrikkelijke, waarvan we dachten
dat we hem hadden afgeschaft. Natuurlijk doel ik op slavernij. De
slaveneigenaar voorziet de slaven van gratis eten. De slaaf
werkt, maar verkoopt zijn/haar arbeid niet. Maar iemand anders
doet dat wel, de slaveneigenaar'.
Smythe vindt dat de macht van het publiek uit veel meer dingen
bestaat dan het aan de adverteerder bezorgen van publiek met
bijzondere sociaal-ekonomiese of sexe kenmerken, en ook uit veel
meer dingen dan de trouw van het publiek aan bepaalde merken. Het
houdt ook de macht van het publiek in produkten aan zichzelf te
verkopen. Smythe rekende onder meer uit dat het Canadese tv,-
publiek in 1976 vijf keer zoveel geld uitgaf als de adverteerders
'voor het privilege om zonder betaling te werken als lid van het
publiek' door tv-ontvangers te kopen en te gebruiken.
'De kruidenierszaak van 1900, waar je een volledige bediening
kreeg, waar je boodschappen per telefoon kon bestellen,
uitvoerige voorlichting van de verkoper kreeg, waar krediet en
bezorging gewoon waren, is allang verdwenen. In plaats daarvan
moeten klanten zichzelf bedienen met door de supermarkt
verstrekte, gebrekkige informatie, vervolgens moeten ze in lange
rijen bij de kassa wachten om kontant te betalen om tenslotte de
spullen met hun eigen middelen thuis te brengen'.
De media verhandelen ons -het publiek- niet alleen op basis van
onze omvang of bijzonderheid, maar ook op basis van ons
bekwaamheid, die we op onze eigen kosten verworven hebben,
onszelf te verhandelen.
Mediadocenten die werken aan het raakvlak tussen mediaprodukten
en publieksreakties moeten beiden dialekties begrijpen in termen
van hun innerlijke tegenspraken en het proces van hun beweging en
ontwikkeling. Beide moeten worden erkend als een strijdtoneel
waarin docenten, omroepmedewerkers en studenten een belangrijke
rol kunnen spelen. Want de media produceren geen
ongedifferentieerde en direkte effekten,zoals Smythe dat
aanneemt. Publiek werkt op een komplexe en verschillende manieren
in op een mediaprodukt, precies zoals een mediaprodukt dat doet
op het publiek.
De logica van een situatie waarin publiek een waar is dat
verkocht wordt in plaats van nieuws, is de ontwikkeling van
gratis advertentiebladen, waarbij alle pretenties van een krant
worden verlaten. Daarin wordt geen onderscheid meer gemaakt
tussen nieuws en advertenties. Ze bestaan alleen op basis van hun
advertentie-opbrengsten en zijn niet meer gebonden aan enige
verplichtingen ten opzichte van hun lezers. De opkomst van data
banken die speciale soorten publiek (met een speciale
belangstelling, varierend van postzegels verzamelen tot media-onderwijs) aan bedrijven verkopen die dergelijke groepen willen
bereiken, is een ander aspekt van hetzelfde fenomeen.
3. DE POSITIONERING VAN HET PUBLIEK
Ik heb betoogd dat de relatie tusen publiek en inhoud een dialektiese is en we hebben gezien hoe we, als leden van het publiek
uiteindelijk vmrantwoordelijk zijn voor hoe we een inhoud
opvatten. Hoe proberen 'inhouden' aan ons betekenis te geven;
door ons posities aan te bieden van waaruit we het kijken op
bepaalde manieren van ervaren. De vraag: 'hoe worden we, als
publiek, geplaatst in en door een programma kan worden gesteld
bij ieder televisie-programma, film, krant en tijdschrift-
artikel? Wat betekent deze vraag? Allereerst dat we als publiek
zijn gedwongen een bepaalde fysieke positie in te nemen door
toedoen van de kamera. Als we dit herkennen zal ook snel
duidelijk zijn dat we uitgenodigd worden een sociale plaats in te
nemen. Deze sociale plaats wordt voor ons beschikbaar door de
manier waarop het programma zich tot ons richt, zijn setting en
zijn formaat. Tenslotte, de fysieke en de sociale plaats waarvoor
we zijn uitgenodigd om die in te nemen, zijn verbonden met
ideologiese posities.
a) Televisie nieuws
In het begin van het nieuws worden we aangesproken door een
nieuwslezer die rechtstreeks in de kamera kijkt en de 'feiten'
aandraagt. Elke kijker krijgt de positie van direkt
aangesprokene. Als het beeld overgaat naar een gefilmd interview,
verandert onze positie. We worden niet langer direkt
aangesproken, maar kijken toe, spelen luistervink en beoordelen.
De verschillende posities verzekeren ons dat we sommige aspekten
moeten accepteren (feiten), terwijl andere ons oordeel nodig
hebben (opinies). Het zeer problematiese onderscheid in de
journalistiek tussen feit en opinie is verweven in de manier
waarop we gepositioneerd worden in relatie tot de verschillende
aspekten van onze kijkervaringen.
b) Het radio-panel programma, Any Questions?
In het radioprogramma 'Any Questions?', waarbij het publiek live
vragen mag stellen aan prominenten, maakt de gesprekleider door
zijn manier van aanspreken weinig onderscheid tussen de
luisteraars thuis en het live-publiek. Wij zijn er ook bij en
vormen een uitbreiding van het publiek in de zaal. Maar we
worden, minder duidelijk, gepositioneerd door zowel de plaatsing
van de mikrofoons als door de balans van het geluid tussen
verschillende mikrofoons. Voor het publiek thuis hebben de
woorden van de panelleden meer volume en authoriteit dan die van
de mensen uit de zaal. Een individueel panellid kan makkelijk
over de interrupties van het publiek heen komen. Bovendien
kunnnen 'vervelende' opmerkingen van het publiek
c) Het spelprogramma, Family Fortunes
Evenals in vele andere spelprogramma's wordt hier geprobeert de
scheiding tussen kijkers en deelnemers te doorbreken. We
ontmoeten de deelnemers (evenals wij, leden van het publiek)
Tenslotte nog iets over de sexuele politiek van kijken die de
afgelopen jaren onderwerp is geweest van grote aandacht.
Konklusie
Het onderzoek naar een aantal media-programma's toont het
4. SUBJEKTIVITEIT.
Ik heb benadurkt dat de betrekkelijke negatie van het publiek in
media-onderwijs beinvloed is geweest door zijn literaire
antecedenten, waarin lezers als grotendeels onproblematies worden
beschouwd. Welke redenen zijn er om er aan te twijfelen dat
lezers autonome individuen zijn die een vrij bewustzijn hebben?
Inderdaad het idee dat we autonome en koherente subjekten zijn is
de aanname waarop onze dominante esthetiese vormen zijn
gebaseerd. Catherine Belsey: 'klassiek realisme neigt naar de
veronderstelling dat het karakter, de persoon, éénduidig en
koherent, de bron van aktie is. Subjektiviteit is een belangrijk
thema van klassiek realisme, mischien wel het meest belangrijke.
'In het gewone gebruik van de term betekent subjekt in feite:
De funktie van ideologie is voor Althusser het interpelleren
(aanroepen) van mensen als subjekten:
'Ideologie 'handelt' of 'funktioneert' op een manier dat het
subjekten 'rekruteert' uit de individuen ( het rekruteert ze
allemaal) of de individuen 'transformeert' in subjekten door die
preciese handeling die ik interpellatie heb genoemd. Bijvoorbeeld
als je door een politieman wordt aangesproken, 'he jij daar', dan
draai je je om. Door dit omdraaien wordt je subjekt, want je hebt
herkend dat de interpellatie aan jou en niemand anders was
gericht'.
Voor Althusser vindt dit proces in ideologie plaats, waarin
individuen altijd al subjekten zijn. Zelfs voor zijn geboorte
wordt een kind 'verwacht'. Het wordt geboren in een specifieke
familiestruktuur, in specifieke sexe gerelateerde opvoedings- en
onderwijspraktijken.
5. PLEZIER
'Plezier' is net als 'ideologie', 'retoriek', 'representatie/ en
[inhoud]
[inl]
[h1:waarom?]
[h2: hoe?]
[h3:hoe niet?]
[h4:besl.fakt.]
[h5:retoriek]
[h6:ideologie]
[h7:publiek]
[h8:toekomst]
[lit]
[e-mail]
INLEIDING
De huidige periode vertegenwoordigt een breukvlak in de
geschiedenis van het media-onderwijs in dit land. De afgelopen 50
jaar heeft men zich belangrijke vragen gesteld die vooral
epistomologies (kennistheoreties) van aard waren. De komende 20
jaar zal er echter meer aandacht besteed moeten worden aan
strategiese vragen: hoe kan men media-onderwijs gelegitimeerd
krijgen. Maar ook op het gebied van hoe en met wie je samenwerkt;
de interactie met andere vakgebieden en de ko.rdinatie van media-onderwijs Dit betekent niet dat mediadocenten nu de meeste
epistomologiese antwoorden hebben en niet langer hun vak hoeven
te ontwikkelen, maar het geeft aan dat media-onderwijs te
belangrijk is om in een apart (geïsoleerd) curriculum te stoppen.
A. MEDIA-ONDERWIJS DOOR HET CURRICULUM HEEN
Er zijn belangrijke redenen waarom mediadocenten de
Een aantal interessante projekten in een aantal vakgebieden en
mogelijkheden voor toekomstige ontwikkelingen, zullen kort aan de
orde komen.
Aardrijkskunde
Dit is een vak waarbij veel visuele voorstellingen gebruikt
worden. Het is bij uitstek een vak van door media bemiddelde,
tweedehands ervaringen, vooral van die gebieden die niet in de
klas gebracht kunnen worden. Daarom is het goed zaken als
selektie, bronnen enz. te bespreken bij de analyse van foto's en
films.
De vragen die een mediadocent moet stellen gaan verder dan het
problematiseren van aardrijkskundig materiaal. Zij raken ook de
inhoud van het vak zelf. Films en foto's van landschappen zijn
onvermijdelijk selektief en bevatten een bepaaald standpunt. Het
landschap weerspiegelt de eigen waarden van de kijker. Wat hij
ziet kan systematies worden gerelateerd aan bredere filosofiese
ideeën en ideologieën. Met andere woorden, een landschap wordt
niet alleen gevormd door wat voor ons ligt, maar ook door wat er
in ons hoofd zit. Om de cirkel rond te maken kan er gezegd worden
dat van sommige ideeën die we hebben over een bepaalde omgeving
de media de bron zijn. Kinderen bijvoorbeeld noemen televisie
naast hun ouders als emn bron van informatie over andere landen,
Door het nieuws krijgen zij te maken met allerlei landen waar
'slecht nieuws' is, zoals een aardbeving, oorlog of hongersnood.
In boeken, t.v.-series en film wordt de omgeving vaak romanties
voorgesteld.
Zoals we gezien hebben houdt media-onderwijs ook de studie in van
strukturele afwezigheid en wat hardnekkig afwezig is op
afbeeldingen van het platteland zijn de problemen van armoede,
uitbuiting en werkeloosheid.
Maar ook aardrijkskundeboeken staan vol met mythes die door een
funktionele mediakunde veranderd moet worden. Mythes bijvoorbeeld
over andere volken, die beschreven worden vanuit eurocentriese en
kolonialistiese ideeën. Het werk van Hicks moet hier genoemd
worden. Hij vat de belangrijkste etnocentriese en racistiese
aannames samen over de 'Derde Wereld' in engelse aardrijkskunde
boeken:
Hicks beschrijft die vragen over de 'Derde Wereld' die niet
besproken worden, de strukturele afwezigheid in inhouden:
'In elk boek bestond het beeld van Zuid Afrika uit vijf
elementen:
1. Magnifiek natuurschoon.
Het beeld is bijna geheel 'rose getint' en is vrijwel identiek
met het beeld van Zuid Afrika dat de Zuid Afrikaanse Toeristen
Organisatie promoot. Schuldig hieraan is niet alleen Zuid Afrika,
maar ook auteurs en uitgevers die zo onkrities omgaan met
partijdig beeldmateriaal.
Natuurwetenschappen
De natuurwetenschappen herbergen enkele ideologiese konflikten in
zich. Van de ene kant zien sommige het vak als natuurwetenschap
van het dagelijkse leven en gaat het erom studenten observatie en
reflektie vermogen bij te brengen. Anderen zien het als een
training in abstrakt denken. Wetenschap en technologie houden
keuzes en prioriteiten in, die geselekteerd zijn vanuit de vele
manieren van ordening en het gebruiken van natuurlijke proces{en.
In dat opzicht bepalen prioriteitsstelling en onderzoekspolitiek
welke kennis en prioriteiten in het onderwijs zullen worden
gevolgd. In de natuurwetenschappen bestaat veel onenigheid over
de doelen en de funkties van wetenschap zelf. De centrale
kwesties draaien om de vraag of wetenschap objektief en
onpartijdig is? Of ze ideologies geladen is? Of ze gebaseerd is
op feiten en bewezen theorieën? Televisie is buitengewoon
belangrijk in dit geheel, omdat het voor het massapubliek het
meest belangrijke agenda-setting medium is.
Engels
Docenten gebruikten voorheen de media als aanvulling op
literatuur om leerlingen op de hoogte te brengen van hoog-kulturele media-programma's. De zin in media-onderwijs verdween
spoedig, zowel bij de leerkrachten als de studenten. Vanaf 1980
is er een golf van hernieuwde belangstelling voor de media. Veel
leerkrachten zien het als de langverwachte injektie van krities
en radicaal denken in een gebied waar de liberaal-humanistiese
traditie energieloos en ongeloofwaardig is geworden.
Leerkrachten Engels kunnen belangrijk zijn om ervaringen en
mogelijkheden tot programma-analyse te bieden. Daarbij is het wel
belangrijk media-onderwijs niet aan engels ondergeschikt te
maken, maar het als een gebied te beschouwen dat grondige studie
behoeft en serieus beschouwd dient te worden.
Geschiedenis
De tijd nadert snel dat de vaardigheden in het lezen van de media
een deel zullen zijn van het standaard repertoire van alle
studenten en docenten. Immers het meest gedetailleerde en
sprekende bewijs wordt meer en meer toegankelijk door media als
fotografie, film, kranten, radio en televisie.
Veel van deze aktiviteiten vertonen parallellen met de doelen van
een media-onderwijs programma. De genoemde aktiviteiten zijn een
logiese uitbreiding naar media-bewijsvoering die een
veelbelovende en nieuwe benadering van het geschiedenisonderwijs
inhouden.
B. HOLISTIESE BENADERINGEN VAN MEDIA-ONDERWIJS
Uitgaande van meer geïntegreerde benadering van media-onderwijs
wil ik vier gebieden bekijken waarin samenwerking mogelijk en
gewenst is:
1. Interaktie tussen docenten en ouders.
Enige interaktie tussen docenten en ouders is gewenst om de
simpele rden dat media onderwijs programma's nieuw te ontwikkelen
zijn. Ze zullen niet alleen nieuw zijn voor veel ouders, maar ook
vatbaar voor misverstanden. Bovendien heeft een media
onderwijsprogramma invloed op het gedrag van leerlingen in
huiselijke kring wat betreft mediakonsumptie. Een aantal manieren
om anders te werken:
Media workshops
Zulke workshop kunnen:
Het bijhouden van een kijk-logboek
Leerlingen houden een logboek bij van bijvoorbeeld televisie
kijken of het lezen van kranten. Dit geeft leerlingen maar ook
ouders inzicht in het kijkgedrag.
Informatie bronnen
Mediadocenten kunnen ouders helpen met het verschaffen van
informatiemateriaal over specifieke mediazaken,die zij willen
onderzoeken.
Buurtgericht werken
De meest effektieve manier van samenwerken wordt niet bereikt
door de ouders in de school te halen, maar door het organiseren
van workshops, tentoonstellingen, enz. in buurthuizen of
bibliotheken.
Het bereiken van grote ouder- en publieksgroepen.
Mediadocenten moeten de lokale en nationale media ten eigen bate
gebruiken. Positieve ontwikkelingen in het media-onderwijs kunnen
zo bekend worden bij grote groepen mensen.
2. Interaktie tussen media-docenten en mediawerknemers
Een vruchtbare interaktie van docenten met professionals in de
media is van essentieel belang bij de ontwikkeling van media-onderwijs. Immers de programmamakers, journalisten, etc. hebben
kennis en ervaring van de dagelijkse praktijk van de media die
zeer up to date is en bovendie specifiek en gedetailleerd.
Mediadocenten zijn zich zeer bewust van de tekortkomingen van hun
eigen achtergrond en training in de media en heten alle
geïnformeerde hulp van mediapraktijkmensen welkom.
De mediapraktijkwerkers komen twee grote obstakels tegen als ze
met scholen willen samenwerken. Ten eerste ondervindt iedere
interventie die er uitziet als en vorm van public relations
weerstand bij de docenten. Het zou vanuit een media-instelling
beter zijn een praktijk werker te sturen (journalist,
programmamaker) die enthousiast en uit eigen ervaring kan
vertellen en bovendien een gezonde dosis zelfkritiek heeft.
Ook edukatief materiaal wat door grote media-instituten verspreid
wordt kan van waarde zijn zolang de docent en studenten zich
bewust blijven van de belangen van de makers. Een tweede barri.re
tussen docenten en mediaprofessionals is dat beide groepen de
media op totaal verschillende manieren konceptualiseren. De
essentie ligt in de woorden 'spiegel' en 'venster', die niet
geproblematiseerd worden ten opzichte van mediakonstrukties. Voor
de kwaliteit van media-onderwijs zou het waardevol zijn om een
kompromis te vindend voor dit tegenstrijdige probleem.
3. Interaktie in de training van docenten en mediapersoneel
Docenten hebben veel te leren van mediapersoneel wat betreft hun
inzicht in produktieprocessen. Anderzijds kunnen mediawerknemers
meer inzicht krijgen in de betekenis van hun representaties en
hoe die gelezen worden door hun publiek. Er is veel voor te
zeggen docenten en werkers binnen dezelfde instituten op te
leiden.
4. Mediacentra
Mediacentra zouden er idealiter als volgt uit moeten zien:
We moeten als mediadocenten die bezig zijn de sociale en
demokratiese mogelijkheden van de media te realiseren,
samenwerken om er zeker van te zijn dat mensen overal vrij worden
en niet tot slaaf gemaakt worden door de nieuwe informatie-orde.
[inhoud]
[inl]
[h1:waarom?]
[h2: hoe?]
[h3:hoe niet?]
[h4:besl.fakt.]
[h5:retoriek]
[h6:ideologie]
[h7:publiek]
[h8:toekomst]
[lit]
[e-mail]
Mastermans 'Teaching the media' bevat een zeer uitgebreid
notenapparaat en een veel omvattende geannoteerde bibliografie.
Voor verdere studie moeten we dan ook verwijzen naar dat boek. We
noemen hier alleen die boeken van auteurs die in de samenvatting
genoemd worden en ons inziens belangrijk zijn. Een aantal van de
boeken die hieronder genoemd worden zijn ook in het nederlands te
verkrijgen.
Althusser, L. 'Ideology and Ideological State Apparatuses' in
Lenin and Philisophy and other essays, New Left Books, 1971.
[inhoud]
[inl]
[h1:waarom?]
[h2: hoe?]
[h3:hoe niet?]
[h4:besl.fakt.]
[h5:retoriek]
[h6:ideologie]
[h7:publiek]
[h8:toekomst]
[lit]
[e-mail]
We zouden kunnen beginnen met te accepteren wat mediadocenten
zelden erkennen;dat de meesten van ons meestal impliciet het
visueel bewijs vertrouwen dat de media ons presenteren. Dat is
meestal terecht want als we een voetballer een doelpunt zien
maken kunnen we aannemen dat die gebeurtenis niet voor de
televisie gekonstrueerd is.
Het visuele beeld is zeer authentiek. De mensen voor de camera
waren er echt. Mediadocenten willen nog wel eens extra
benadrukken dat de media de gebeurtenissen die ze schilderen
kompleet fabriceren. Dat is niet waar en zodoende heeft de claim
van de media 'vensters op de wereld' te zijn enige, zij het
beperkte geldigheid. De erkenning hiervan zou een dialoog
mogelijk moeten maken tussen docenten en praktijkmensen uit de
media. Die zijn allebei maar al te vaak opgesloten in hun eigen
vooronderstellingen ten aanzien van de media. Het kan ook de al
te gemakkelijke tendens ondermijnen waarbij de media de
schuldigen zijn aan allerlei maatschappelijke misstanden.
Bij het interpreteren van het beeld verliezen we de vaste grond
van de authenticiteit en slaan twijfels toe. Want beelden zijn
weliswaar authentiek, maar ook polysemies. In een beeld
wedijveren vele tekensystemen met elkaar om onze aandacht, zo dat
de mogelijke betekenissen zich voor onze ogen vermenigvuldigen
als we meer details in ons opnemen. We moeten onze blik
vernauwen, ons op bepaalde details koncentreren en daarmee andere
uitsluiten teneinde iets uit de beelden op te maken. Maar het
beeld zelf is niet iets dat aan ons laat zien wat wel of niet van
betekenis is. Ook is een beeld vaak onttrokken aan een kontext
die ons zou kunnen helpen er iets van te maken. 'Als we een foto
betekenisvol vinden, zijn we geneigd er een verleden en een
toekomst aan toe te kennen. Diskontinuïteit produceert altijd
ambiguiteit. Foto's zijn onweerlegbaar als bewijs, maar zwak in
betekenis' (John Berger).
Toch verschijnen foto's niet zomaar in de media. Daar worden ze
voortdurend gebruikt om een bepaald standpunt authenticiteit te
verlenen. Dat gebeurt door 'verankering' of het vastzetten van
een geprefereerde betekenis uit de velen die in potentie in ieder
beeld aanwezig zijn. Verankering kan plaatsvinden door
onderschrift of kommentaar, maar het kan ook zonder taal. Het kan
door een beeld in een kontext te brengen met andere beelden
waardoor het seriematige karakter van de beelden de mogelijke
interpretaties verkleint.
Het is belangrijk voor leerlingen dat ze het proces begrijpen
waardoor ambigue beelden, die allerlei vrijzwevende betekenissen
bevatten, toch bepaalde interpretaties gaan wettigen. Dat gebeurt
door kommentaar of onderschrift, eraan toegevoegd door een
verslaggever of redakteur, die het beeld ook een betekenis
opleggen. Dat wordt door het publiek zelden zo ervaren. Eerder
ervaart men het omgekeerde. Het kommentaar is plausibel omdat er
visueel bewijs is dat het ondersteunt.
Verankering doet meer dan betekenis opleggen. Het onderdrukt
tegelijk andere of tegengestelde betekenissen en maakt ze ook
moeilijker toegankelijk voor de kijker. Verankering wordt ook
bewerkstelligd door de kontext waarin een beeld is
geplaatst. Eenzelfde foto betekent wat anders in de Volkskrant
dan in een museum.
Enkele zaken die in de klas aan bod moeten komen wanneer het
gaat om het vaststellen van visueel bewijs:
Studie van beeldmontage lijdt onder hetzelfde probleem als
de studie van nieuwsuitzendingen: krities onderzoek van
persfotografie of televisienieuws kan niet makkelijk het
selectieproces onthullen dat er in resulteert dat de ene
versie van de realiteit eerder wordt gepresenteerd dan de
andere. De essentiële ingrediënten voor zo'n studie liggen
op de vloer van de montagekamer. Simulatie kan hier wel een
bijdrage leveren in het onderwijs van montage als
selektieprincipe. Harold Evans boek 'Pictures on a page'
over fotojournalistiek bevat excellent materiaal dat
gemakkelijk voor gebruik in de klas bewerkt kan worden.
kamera. Wat zij voortdurend voorgeven ons te laten zien is iets
dat op een kwellende manier buiten hun bereik blijft: die
gebeurtenissen die plaats zouden hebben gevonden als de kamera er
niet bij was geweest. Kamera en mikrofoon hebben velerlei
effekten. Meestal vervormt alleen al hun aanwezigheid (tezamen
met die van de opnameploeg) de gebeurtenissen die zo authentiek
moesten worden opgenomen. Er is al eerder gesproken over de
authenticiteit van het beeld. We moeten ons afvragen wat precies
authentiek gemaakt wordt. Vaak worden beelden speciaal voor de
media gemaaakt. In Vietnam werd het afsnijden van oren van dode
Vietcongsoldaten door Amerikanen pas ontlekt tegen het einde van
de oorlog. Om duidelijke redenen deden de Amerikanen deze dingen
niet als er een kameraploeg of een verslaggever in de buurt
was. In Engeland wordt de politie getraind om zich in bedwang te
houden als kamera's in de buurt zijn. De aannames waarop shows
rond 'de verborgen kamera' zijn gebaseerd is dat de
televisiekamera's onbetrouwbaar zijn. Er zijn speciale
programma's nodig waarin de camera laat zien wat er echt
gebeurt.En ook dat is natuurlijk niet zo. De mensen die in 'de
verborgen camera' meedoen, reageren op situaties die speciaal
voor televisie zijn gemaakt.
PR mensen dromen van media kampagnes die zo zijn ontworpen dat
ze de aandacht van de kamera trekken. Kommerciële organisaties
sponsoren die klubs en sporten die het vaakst de aandacht van de
media krijgen en belangengroepen organiseren
pseudo-gebeurtenissen om het oog van de media naar zich toe te
trekken. Konservatieve critici beweren zelfs dat de kamera de
directe oorzaak is van diepgewortelde sociale problemen; van
rellen en voetbalvandalisme tot politiek-terrorisme.
Vaak wordt beweerd dat mensen de aanwezigheid van de kamera
snel vergeten en dat ze hem vervolgens als een stuk meubilair
zien. In een t.v.-serie over familieleven leefde de
televisieploeg gedurende een paar maanden samen in een huis met
de familie. In een onthullende episode zien we een ruzie tussen
een dochter van het gezin en haar vriend over de datum van hun
voorgenomen huwelijk. Een sc.ne die het standpunt van de
filmmaker voor zijn werkwijze rechtvaardigde. Hier was een klein,
relatief onbeduidend meningsverschil dat dwong tot kijken omdat
het levensecht was. Materiaal dat zo zelden op de televisie te
zien is. De dochter wou snel trouwen, de vriend wilde het nog wat
uitstellen. Beiden gingen totaal in hun meningsverschil op; de
kamera was vergeten. Latere episodes onthulden meer details. De
wens van de dochter was ingegeven door de wens, de trouwerij te
laten plaatsvinden terwijl de opnames voor de film nog aan de
gang waren. Het meningsvezschil was dus veroorzaakt door de
televisie. De echte agenda van de diskussie, verborgen voor het
publiek, was niet over afspraken, maar of de trouwerij op de
televisie te zien zou zijn. Het moment dat de kamera het minst
storend leek veranderde de ervaring die hij slechts scheen op te
nemen.
De media werken hard om ons te overtuigen van de authenticiteit
van hun voorstellingen, en onverdroten verbergen ze hun manieren
om betekenis te maken en het effekt dat ze hebben op de
gebeurtenissen die ze afbeelden. In plaats van te proberen
realiteit te representeren, promoten ze maar al te graag
mistifikatie. Dekonstructieve kritiek moet aandacht vragen voor
die elementen in het proces van representatie, waar media de
retoriese funkie hebben dat te verbergen. Hierom is aandacht voor
de effekten van de produktiemiddelen op de gebeurtenissen die ze
afbeelden een terugkerend motief in de dekonstruktie van
programma's.
Hoe sinister of oneerlijk is deze tendens? Zeker is er woede
bij het publiek als ontdekt wordt dat 'documentaire'
gebeurtenissen in scene zijn gezet. Dus is het nodig te zeggen
dat er niets verkeerds aan is als regisseurs gebeurtenissen
rekonstrueren en speciaal voor de kamera situaties
enceneren. Maar het hoeft niet zover te gaan als het geven van
stenen aan kinderen in Noord-Ierland, door een Franse
televisieploeg, om die vervolgens naar soldaten te laten
gooien. Het hoofdprobleem is dat omroepen weigeren deze
produktiepraktijken te bekennen. Filmmakers willen er privé wel
over praten. Ze hebben drie redenen om dat niet publiekelijk te
doen. Ten eerste zeggen ze dat |elevisiekijkers heel goed
begrijpen hoe televisie gemaakt is. Bij film weten mensen ook dat
het gemonteerd, gekonstrueerd en in scene gezet is en dat het dus
niet de werkelijkheid is. Ten tweede dat het publiek niet erg
geïnteresseerd is in hoe televisie geproduceerd wordt en dat het
bezwaar zou maken tegen films die zichzelf dekonstrueerden door
aandacht te besteden aan hun eigen produktiemethodes. Ten derde,
omdat veel filmmakers geloven dat juist hun artisticiteit ligt in
hun vermogen kunstgrepen te verbergen en hun technieken
onzichtbaar te maken. Zij zijn. begrijpelijk, niet zo enthousiast
over aanbevelingen om de naden van hun produkten bloot te
leggen.
Hoeveel zijn deze argumenten waard? Tegen hen pleit (het
standpunt van de media-opvoeder) het eerste punt. Het publiek
weet weinig van hoe televisie gemaakt wordt. Zelfs mediadocenten
zijn slecht op de hoogte met de produktiepraktijken. Daarom is
het een slechte zaak dat veel docenten zo ongeïnformeerd skepties
zijn over televisie. Dat is uiteindelijk net zo onbruikbaar en
gevaarlijk als een ongedifferentieerd vertrouwen in televisie. In
deze kontext van een algemeen gebrek aan publieke kennis over de
wijze van beeldproduktie zouden debatten over de ethiek van het
enceneren moeten plaatsvinden. Omroepen hebben
verantwoordelijkheid jegens hun publiek en die is niet gediend
door voortdurende illusionistiese en ideologiese mythen over de
media.
Het nauwkeurig nagaan van krantenfoto's zal onthullen dat zij
ook voor een groot deel speciaal geënsceneerd zijn voor de
kamera. Persoonlijkheden wordt gevraagd voor een foto te
poseren. Een fotograaf van The Sun zegt dat hij in 85% van de
gevallen mensen laat poseren. Het maakt hem niks uit.
'Mijn taak is het foto's te maken die de krant doen
verkopen. Daar gaat het allemaal om. De bewindslieden praten
publiekelijk over publieke verantwoordelijkheden maar wat ze van
ons willen zijn foto's die opvallen en de krant doen
verkopen. Als ik iemand vraag iets voor de foto te doen en hij
doet het, dan is he| daarmee toch echt gebeurd, of niet soms?'
Duidelijk is dat er veel op het spel staat bij het voort laten
duren van illusionisme. Wat het voorbeeld echter duidelijk laat
zien is de ontoereikendheid om fotografiese ensceneringen te
interpreteren als een soort uitvlucht van de media. Wat hier
speelt is een konventie die professionals in staat stelt hun werk
routinematig en effektief te doen. Het onderwerp stemt er mee in,
het bedriegt het publiek nauwelijks en zo is het ook niet
bedoeld.
Moet media-onderwijs op dit gebied meer doen dan schetsen wat
de meeste leerlingen al impliciet begrijpen? Ensceneringen en
poses in fotografie horen er blijkbaar bij en vinden altijd
plaats als iemand een kamera tevoorschijn haalt. In dit opzicht
verschilt krantenfotografie niet duidelijk van de huis-tuin-en-
keukenfoto's die we voor ons plezier en amusement nemen. De
publieke verspreiding en de ideologiese intensies van veel
persfotografen maken krities onderzoek noodzakelijk.
onontkoombaar deel van het filmmaken, van radio en televisie. Het
aanzetten van studenten tot het bekijken van feitelijk
mediamateriaal, als ware het fiktie, is niet zo provocerend als
het mag schijnen.
'Dokumentaires zijn evenzeer fiktie omdat montage ongerelateerde
filmfragmenten tot een dramaties geheel kan maken. Het is een
mogelijkheid om een thematiese eenheid te brengen in anders
chaoties materiaal'.(Frederic Wiseman)
Hoe gaat het proces van fingeren door montage in zijn werk?
Ten eerste doordat montage nieuwe betekenissen schept door het
naist elkaar zetten van oorspronkelijk gefragmenteerd en
onsamenhanngend beeldmateriaal. De betekenis van een film of een
radioprogramma zit niet impliciet in de gebeurtenissen waarvan
het programma een representatie is, maar zit in het programma
zelf. Ten tweede is montage het vervalsen van de tijdsdimensie en
het scheppen van een belangrijk onderscheid tussen echte tijd en
film (of radio) tijd. De schijnbare kontinuïteit van film is
altijd onecht juist door de kompressie van tijd. Ten derde
veronderstelt montage altijd selektie, weglating en samenpersing
van een grote hoeveelheid materiaal. Ten vierde vindt montage
altijd plaats volgens narratieve, thematiese of estetiese logika
van de filmmaker, is dat dan die een inherente kwaliteit van de
originele gebeurtenissen (zie sektie 9 van dit hoofdstuk)
Al eerder deed ik voorstellen om zelfs jonge leerlingen hun
eigen betekenis te laten maken door manipulatie met visueel
materiaal. Het doel van dit gedeelte was om te benadrukken hoe
deze vorm van praktaes werk vaste grond nodig heeft in de vorm
van kritiese analyse van de montage van programma's.
Zij vertellen ons, door hun kontrole op de meta-verhandeling
van het programma; hun verbindende teksten, kaders, kommentaar op
ieder item en de plaats die ze het geven, hoe de andere
verhandelingen in het programma (de onderwerpen die ze
behandelen) verstaan moeten worden. Onze neiging ons met
presentatoren te identificeren heeft een aantal oorzaken: hun
positie van strukturele dominantie in de vertoning, hun
oogkontact met ons thuis (zie deel 8 verderop) en misschien boven
alles hun langdurige relatie met ons, als mensen die we echt
denken te kennen. De neiging van de presentator om aan te geven
hoe de verschillende items van het programma verstaan moeten
worden, kan gemakkelijk geïllustreerd worden. Een voorbeeld; maar
besef dat de geïnterviewde persoon nog geen kans heeft gehad voor
zichzelf te spreken. Presentator:
Presentatoren zetten in hun presentatie vaak bepaalde woorden
tusen aanhalingstekens of gebruiken termen als 'hij noemt' of
'hij stelt'. Onze eigen mening wordt ons kant en klaar
aangeleverd door de media in plaats dat we zelf een oordeel
kunnen vellen over datgene wat Gerry Adams te zeggen heeft.
Het interpretatieve kader dat de presentator zet voor het
interview zal zonder variatie worden opgepakt en uitgewerkt door
de interviewer. Deze zal voortdurend het publiek sturen (door de
algemenen lijn van de vragen en ook door de 'passende' reakties,
onderbrekingen en gebaren) in de richting van hoe de woorden van
de geïnterviewde moeten worden opgevat. Als geïnterviewde moet
men veel zelfvertrouwen en talent hebben om dit sturen uit te
dagen. Een mogelijke manier is om niet op het interpretatieve
kader in te gaan. Soms kan het uitdagen van het interpretatieve
kader van de media deel zijn van een politieke strategie. Arthur
Scargill, voorzitter van de vakbond van mijnwerkers, doet dit
meesterlijk:
Arthur Scargill: 'Tja. heeft U mijn lezing in Moskou gelezen?'
Snow: 'Dat heb ik'.
Scargill: 'Heeft U dat echt?'
Snow: 'Ja'.
Scargill: 'Het spijt mij, ik geloof U niet.'
Snow: 'Nu, wat zei U....'
Scargill: '(onderbreekt Snow) Mijnheer Snow heeft U de hele tekst
gelezen, eerlijk?'
Snow:'Mijnheer Scargill, mag ik U vragen ons te vertellen....'
Scargill: '(onderbreekt) Vertel me eerst eens of U de hele tekst
van de lezing heeft gezien'.
8. VISUELE CODES
Ook in de reportages over het bedrijfsleven spelen dominante
kodes. De Glasgow University Media Group zegt hierover:
Het is belangrijk dat studenten, de mediaprodukten beschouwen
als vertellingen en wel om drie redenen. Ten eerste is het kennis
hebben van narratieve strategieën en de zaken die bij narratieve
vormen aan de orde komen, over te plaatsen op bijna alle media-genres en op iedere nieuw media-produkt. Ten tweede omdat de
verschillen tussen veel mediavormen grotendeels verklaarbaar zijn
in termen van hun verschillende vertelstrukturen, is het
duidelijk dat de studenten houvast nodig zullen hebben
betreffende vertellingen, als ze belangrijke onderscheiden gaan
maken tusen de dominante mediavormen. Ten derde en meest
belangrijk van allen, studie van vertellingen brengt op een
ongedwongen manier de centrale zorg van media-onderwijs aan de
orde; de /gekonstrueerdheid' van wat vaak wordt afgeschilderd als
een natuurlijke manier van ervaringen voorstellen. Inhouden
opvatten als vertellingen is het benadrukken van precies die
vragen waaromheen dit boek is georganiseerd; wie verteld dit
verhaal (of, korrekter, wat zijn zijn determinanten?), Welke
verteltechnieken worden gebruikt? Welke waarden zijn impliciet
aanwezig in het zo vertelde verhaal? Tot wie is het verhaal
gericht?
Enkele basistechnieken voor de studie van verteltechnieken zijn
snel aan te geven. Drie eenvoudige oefeningen die gebruikt kunnen
worden voor steeds verdere resultaten in de klas:
Opeenvolging binnen vertellingen betekent het plaatsen van
stukken van een vertelling in een goede volgorde. Het kan gedaan
worden met iedere vertelling (nieuws, comics) die de docent in
stukken kan verdelen en kan herschikken. Bij het rekonstrueren
van de korrekte volgorde brengen de studenten hun grotendeels
onbewuste kennis en vertrouwdheid met de dominante
vertelstrukturen naar boven.
Narratieve uitsduiting is een oefening waarbij uit een vertelling
ieder tiende (of vijfde, of zevende) woord is gehaald. De
studenten moeten de missende gedeeltes vanuit de visuele of
talige context invullen. Een grovere vorm kan met televisie
uitgevoerd worden door alleen het begin en het eind van een
vertelling te vertonen. De groep moet raden wat er gebeurt in het
ontbrekende deel.
Narratieve voorspelling is een oefeningen in het voorspellen hoe
een vertelling zich zal ontwikkelen. De loop van een vertelling
wordt op verschillende punten onderbroken door de docent, zo dat
de groep hun voorspelling kan doen op basis van datgene wat ze
tot dan toe gezien hebben.
Het voordeel van deze technieken is dat ze
probleemoplossende
oefeningen zijn die allen bijzonder gedetailleerde aandacht van
de studenten vragen voor de inhoud en zijn narratieve
strategieën. Het vraagt deskundigheden van de studenten waarvan
ze zich niet realiseerden dat ze ze bezaten. Ze stimuleren ook
inzicht in algemene principes van vertellingen door een betrokken
bezig zijn met nauwkeurig onderzoek van specifieke plots en
karakters. Over narratieve voorspelling zijn nog een paar zaken
te vertellen.
Het doen van deze oefening helpt studenten te letten op
funkties van karakters en ze te zien als 'handelenden', ze duwen
de plot voort en maken narratieve strategieën mogelijk.
Oefeningen in voorspellen maken ook de mogelijkheden en
beperkingen van mediaplots zichtbaar en de manier waarop in
iedere opeenvolgende scene de mogelijkheden verkleind worden. Een
hamvraag die hier gesteld kan worden is 'Wat kan niet
gebeuren?'. Kan de dokter doodgaan in 'zeg n's Aa'? Kan JR van de
vrouwen afblijven of een keurige huisvader worden? We halen onze
pleziertjes bij het kijken blijkbaar niet uit de ontdekking wat
er zal gebeuren, maar hoe de voorbeschikte konclusies bereikt
worden.
Een andere klapper in de klas is de oefening waarbij een paar
openingen van series van te voren zijn opgenomen. De vraag is wat
ze gemeen hebben? Met welke technieken bereiken ze bijvoorbeeld
het introduceren van karakters, of het stellen van het probleem,
op de meest ekonomiese manier? Diepgaand onderzoek van de start
van vertellingen kan ook het onderscheid duidelijk maken tussen
vervolgseries, mini-series, enkele afleveringen en films. Het kan
ook gebruikt worden om stereotyperingen in sexe-kenmerken te
onderzoeken. Welke rollen worden door vrouwen gespeeld en welke
door mannen?
Het gebruik van vertellingen is niet beperkt tot fiktionele
genres. Nieuws, aktualiteiten, dokumentaires en sportprogramma`s
proberen ons te informeren of te onderhouden door ons verhalen te
vertellen en door het konstrueren van helden, schurken,
konflikten en oplossingen. Dramatiese vormgeving vindt plaats bij
de meeste montages voor televisie en het medium houdt zich ook
bezig met de produktie van fiktie, zelfs als het te maken heeft
met feitelijk materiaal. Televisie konstrueert
sportgebeurtenissen als drama. De hoofdpersonen worden
geïntroduceerd, met hun hoop, hun achtergronden en aspiraties,
met nalruk op triomfen en nederlagen in het verleden. De
olympiese spelen zijn zo een toneel van duizenden mini-drama`s.
Door het presenteren van sport als een emotioneel drama waarmee
we ons kunnen identificeren, vergaart de televisie een enorm
publiek, waarbij velen slechts een oppervlakkige interesse in
sport zelf hebben. Het konstrueren van sport in de vorm van een
dramatiese vertelling biedt een voorspelbare belangstelling, die
echte sport, met zijn grilligheid en regelmatige saaiheid en
gebrek aan opwinding, niet kan garanderen. Natuurlijk kunnen
sportieve gebeurtenissen vaak heel dramaties zijn, maar
vertellingen door de media, hun tendens om zich te richten op een
paar favoriete sterren en het voorverpakken van gebeurtenissen in
een dramatiese vorm, stellen de sport vaak verkeerd voor.
Ook moet worden opgemerkt dat het vertelmatig behandelen, het
sensationeel maken en personifiëren van sport, het moeilijk maakt
om enig serieus krities begrip te krijgen van strukturele
problemen en zaken rondom vmrschillende sporten. Het leidt tot
het verdoezelen van kollektieve inspanningen binnen de sport. Het
houdt geen rekening met de attrakties en het plezier dat zich
buiten de pieken van de opwinding in de sport afspeelt.
Zoals we al gezien hebben kunnen dokumentaires het beste
geanalyseerd worden als fiktionele vormen. De struktuur van een
dokumentaire, de manier waarop het begint, interesse opbouwt en
spanning en tenslotte een oplossing biedt, heeft op zijn best een
oppervlakkige relatie met de echte gebeurtenissen die deze
representeert. De betekenis van een dokumentaire wordt
georganiseerd door de filmmaker en niet door de gebeurtenissen.
De voornaamste determinant van de vertelstruktuur is in veel
dokumentaires het instituut televisie zelf, vandaar de
voortdurende nadruk in de meeste dokumentaire vertellingen op het
fotogenieke en visuele, op materiaal dat het publiek vasthoudt.
Nieuws, evenzo houdt dramatisering in, het konstrueren en
vertellen van 'verhalen'. De vertelstruktuur van nieuws kan op
twee vmrschillende nivo's geanalyseerd worden. Ten eerste kunnen
nieuwsverhalen bekeken worden in termen van hun pakkende,
dramatiese, vragende of als puzzel geformuleerde openingen, hun
ontwikkelingen of konsekwenties; en hun oplossingen.
Verschillende kranten bedienen zich van verschillende narratieve
technieken en evenals de studie van televisieverhalen is het
verhelderend om te kijken hoe zij precies beginnen. Iedere krant
heeft een huisstijl kwa vertelling. Studenten kunnen dit
ontdekken door te kijken naar een aantal verschillende verhalen
van dezelfde krant.
- een enkel en vaak niet-sensationeel stukje gemeentelijke
informatie bevat
- de naam bevat van de hoofdpersoon
- de naam bevat van de plek waar de gebeurtenis plaatsvond
- de naam van de hoofdpersoon vooraf laat gaan door enkele
epithetons (bijvoegelijke naamwoorden die in vaste verbintenis
met een eigennaam gebruikt worden tot kenschetsing(of
versiering):
- de hoofdpersoon introduceert waarbij status of beroep geschetst wordt
- een aktie beschrijft als een puzzel die later in het verhaal 'uitgelegd` wordt:
Het tweede vlak waarop nieuwsverhalen geanalyseerd kunnen
worden is dat van de struktuur van de krant of nieuwsuitzending
als geheel. Op dit makro-nivo heeft nieuws zijn eigen
definieerbare struktuur (belangrijke verhalen als opening, lichte
kost op het eind; politiek op de voorpagina, sport op de
achterkant ), zijn eigen bekende karakters (politici, koninklijk
huis, vakbondsmensen, showbizpersoonlijkheden en `gewone`
slachtoffers van tragedies of getuigen van ongelukken). De
verhalen die het nieuws verteld vallen in voorspelbare
kategorieën: Kranten struktureren de wereld in verhalen over
Zakenleven, Vrije tijd, Sport, Kunst etc. , niet omdat we zo het
beste de wereld kunnen begrijpen, maar omdat het publiek wordt
opgedeeld naar hun belang in deze kategorieën en vervolgens het
makkelijkst verkocht kan worden aan adverteerders. Televisie valt
meestal uiteen in de kategorieen: Politiek, Economie,
Binnenlandse zaken en Sport, omdat zowel BBC als ITN
korrespondenten op die gebieden hebben.
Naturlijk hebben kranten en nieuwsuitzendingen weinig betekenis
als ze beoordeeld worden met de maatstaven van traditionele
vertellingen. Ze volgen geen rechtlijnige voortgang. Ze zijn
gefragmenteerd, ze helpen ons niet de wereld als geheel te
interpreteren. In die zin is hun funktie de antithese van veel
vertellingen, maar dat is misschien precies waar het om gaat:
Ik heb tot nu toe nogal de nadruk gelegd op de mystificerende,
mythologiserende funktie van vertellingen. Zoals Gill Davies
heeft gezegd:
Het kritiseren van klassieke realistiese inhouden geeft
problemen, zeker in de kontext van de klas. Kritiek moet niet
vervallen in kritiek op alle narratieve vormen. Want het maken en
vertellen van verhalen is niet een onontkoombare
bourgeois-activiteit, maar een tijdloze, populaire en plezierige
manier van betekenis scheppen en betekenis delen.
Narratologie (de studie van de vertelling) is nu een gevestigde
studierichting. Er is zeer veel materiaal over te vinden dat de
vertelling vanuit zijn verschillende ifvalshoeken bestudeert,
zoals binnen het strukturalisme, het post-strukturalsime en
binnen het psycho-analyties denken. Ook in genres van narratieven
is veel literatuur, zoals rond sitcoms, soap-opera's,
dokumentaires en nieuws.
Hoofdstuk 6
IDEOLOGIE
Het is daarom duidelijk dat, wanneer leerkrachten het begrip
ideologie in de klas willen behandelen, wat op zich al moeilijk
genoeg is, zij dan zelf helder moeten hebben hoe zij het begrip
gebruiken en wat zij eronder verstaan. Dit hoofdstuk is daartoe
niet meer dan een aanzet. Het probeert enkele problemen rond
definities te verhelderen en geeft een paar aanduidingen hoe het
begrip ideologie in de klas te introduceren is.
In de eerste vorm zijn ideologieën vastomlijnde en niet
flexibele overtuigingen waartegen 'filosofie', een duidelijk niet
ideologies geheel van overtuigingen en praktijken, kan worden
afgezet. Filosofie kan gebruikt worden als een manier om
ideologieën op een slimme manier op hun plaats te zetten (zoals
ook onderwijs, literatuur, geschiedenis, sport, etc. dat doen).
Filosofie is hier één van de gemeenplaatsen die gebruikt wordt om
te suggereren dat de instituten en praktijken van het liberaal-humanisme niet ideologies zijn maar gebaseerd zijn op 'gezond
verstand'. Er zijn hier duidelijke verbindingen met het bekende
gebruik van ideologie, namelijk ; ieder uitgesproken politiek of
propagandisties geheel van overtuigingen (bij voorbeeld
Marxistiese of Fascistiese 'ideologieën').
In de tweede beschrijving wordt ideologie gebruikt(op een bijna
tegengestelde manier. Verre van bewust en expliciet, zijn
ideologieën grotendeels onherkenbaar. Er zijn twee, nogal
verschillende richtingen om uitdrukking aan te geven aan dit
idee. De ene manier drukt zich uit door metaforen van hetgeen
verborgen is; ideologiese onderwerpen komen 'bovendrijven'. Zij
'liggen onder' onze ervaringen, vormen deel van onze
gezond-verstand 'aannames' en moeten actief 'uitgedreven' worden.
Racistiese ideologieën bijvoorbeeld kunnen zeer onbewust zijn,
vervlochten in ons dagelijks leven, onze denkwijze en onze taal.
Om ideologieën expliciet te krijgen moet men het bewustzijn
verhogen (d.w.z. het verhogen van ons bewustzijn van de
uitgangspunten die onze praktijken onderbouwen). Aan de andere
kant wordt soms gezegd dat ideologie onbewust blijft, niet omdat
het verborgen is maar juist omdat het dat niet is. In de woorden
van Stuart Hall moet ideologie worden opgevat als 'wat open,
zichtbaar en manifest is, als wat plaatsvindt aan de oppervlakte
en in ielers zicht'. Ofschoon, 'wat verborgen, onderdrukt of
verbogen, zo dat het uit het zicht is, is juist het echte
fundament van de ideologie. Dit is de oorsprong van zijn
onbewustheid... Hoe kan het gebied waarin we denken, praten,
redeneren en onszelf ervaren -de aktiviteiten van het bewustzijn-onbewust zijn? We kunnen hier denken aan de meest duidelijke en
'transparante' vormen van bewustzijn die werkzaam is in onze
alledaagse ervaringen en gewone taal: gezond verstand... Het is
juist zijn 'spontane' kwaliteit, zijn doorzichtigheid, zijn
'natuurlijkheid', zijn weigering om de vooronderstellingen te
onderzoeken waarop het is gefundeerd, zijn weerstand tegen
verandering en verbetering, zijn effekt van onmiddellijke
herkenning en de gesloten cirkel waarin het zich beweegt die het
gezond verstand tegelijkertijd 'spontaan', ideologies en onbewust
maakt.'
Om het verband te zien tussen de twee dominante opvattingen van
ideologie, namelijk,
Enkele eenvoudige
voorbeelden van vals bewustzijn:
Wanneer de mening van Marx gevolgd wordt 'dat de ideeën van de
heersende klasse in ieder tijdperk de heersende ideeën zijn', dan
is het belangrijk iets te weten van de exacte mechanismen
waardoor deze processen plaats vinden. Hoe komt het dat in het
bizonder ondergeschikte groepen blijven vasthouden aan
overtuigingen die alleen maar een garantie zijn om hun
ondergeschiktheid te laten voortduren? Sedert de tijd dat de
media gezien worden als belangrijke 'dragers' van de dominante
ideologie, is de toenemende onoprechtheid van de antwoorden op
die vraag gepaard gegaan met steeds complexere begrippenkaders
van de media zelf.
Bijvoorbeeld, het geloof in het idee dat de dominante ideologie
eenvoudigweg een geheel van ideeën en overtuigingen is, die de
dominante klasse van bovenaf oplegt aan de ondergeschikte
klassen, zou leiden tot een standpunt over de media, als zouden
deze monolietiese en grotendeels onproblematische dragers zijn
van de(waarden van de heersende klasse. Dit is een veel
voorkomend idee over de media bij links. Maar dit is volledig
ondialecties en geeft geen juiste uitleg over de subtiliteiten en
tegenstellingen die ten alle tijde een rol spelen binnen de media
en de krachten die op de media inwerken. De media-campagne rond
de Falkland-krisis geeft een paar zaken duidelijk weer. Om een
goed idee te krijgen van de relatie tussen de media en de staat
moet men weten dat:
Toch volgden de media in de Falkland-krisis vaak de lijn van de
regering en kon de regering, middels de media, informatie
verstrekken ten behoeve van eigen doelen. Het publiek reageerde
nauwelijks op deze manipulaties van de regering. De regering zelf
reageerde hysteries als er iets wat hen onwelgevallig was op de
televisie kwam. Kritiese journalisten hebben het daarom moeilijk.
Zij worden aangevallen door de machthebbers en krijgen zeer
weinig steun van het publiek.
Eén van de doelen van media-opvoeding zou moeten zijn dat deze
situaties niet meer zo makkelijk kunnen voorkomen en dat de
publieke opinie geinformeerd is over dergelijke zaken en daardoor
onafhankelijke journalistiek beter kan steunen.
Toen de oorlog er voor Engeland slecht voor stond heeft
Thatcher, in haar streven het publiek een 'goed-nieuws-oorlog' voor te schotelen, een geheime missie van hmt leger
voortijdig onthuld aan de media om puur politieke redenen.
Een van de gezaghebbende figuren die de missie uitvoerde
(later posthuum geëerd met een ridderorde) wilde Thatcher
aaklagen wanneer iemand door haar vroegtijdige onthulling
het leven zou laten.
De PR mensen wilden 'constructieve' relaties met de media
terwijl ambtenaren geen 'off the record' mededelingen
loslieten en slechts korte en bondige, formele
aankondigingen deden. Zo lieten zij, volgens oude PR rotten,
goede kansen schieten om via de media de oorlogsinspanning op
een positieve manier te laten zien.
Hoe kan een dominante ideologie 'gezond
verstand' worden en de
'natuurlijke' voorstelling. Twee sleutelideeën in de theorie van
de ideologie kunnen dit verklaren: die van de hegemonie
(overwicht van de ene partij of staat op de andere) en die van de
mythe.
Het idee dat de Italiaanse Marxist
Gramsci ontwikkelde, het
begrip hegemonie, was bedoeld om uit te leggen hoe het
leiderschap van de dominante klasse kan worden geaccepteerd door
ondergeschikte groepen, danwel middels instemming danwel met
geweld. Spontane instemming werd in West Europese bourgois-demokratieën gemobiliseerd door de instellingen van de
burgermaatschappij: de kerk, de media, het onderwijs, het gezin
en andere kulturele instellingen. De hegemonie-gedachte is
belangrijk voor media-docenten want het definieert media (tezamen
met andere burgerlijke instellingen) als belangrijke strijdperken
tussen hegemoniese en tegen-hegemoniesee ideeën. Want hegemonie
is nooit voor altijd gewonnen of verloren maar moet konstant
bevochten worden, wil zij veilig gesteld zijn en gehandhaafd
kunnen worden. Voor kultureel werkers als onderwijzers,
journalisten en omroepmedewerkers biedt het koncept hegemonie
ontegenzeggenlijk voordelen en biedt een veel optimistieser
scenario voor tegengesteld hegemoniese arbeid dan de meer
mechanistiese voorstellingen van kulturele en burgerlijke
instituten waarin zij gezien wordt als onontkoombaar bepaald door
de sociaal-ekonomiese basis van de samenleving. Gramsci zag in
dat zowel culturele als ook ekonomiese en politieke faktoren
instrumenten waren bij het scheppen van bepaalde vormen van
bewustzijn.In Mc.Lellands woorden:
Het begrip hegemonie is belangrijk voor docenten op drie
niveau's. Ten eerste identificeert het zowel media als
onderwijsinstellingen, praktijken en theorieën als cruciale
plekken voor strijd om de hegemonie. Ten tweede voorziet het in
een adekwaat gereedschap voor het begrijpen en analyseren van de
werking van dominante ideologieën. Ten derde biedt het een
strategiese leidraad ten aanzien van de manieren waarop
belangrijke veranderingen in de maatschappij suksesvol
doorgevoerd kunnen worden en de cruciale rol van onderwijs- en
mediapraktijken om zulke veranderingen tot stand te brengen.
Roland Barthes geeft in 'Mythologieën' de mechanismen aan
waardoor ideologiese representaties gemeengoed kunnen worden en
de belangrijke rol die media in dit proces spelen. Centraal in
Barthes denken was het begrip mythe wat hij beschreef als een
wijze van representatie, 'een vorm van spraak', het meest van
alles gekarakteriseerd door zijn 'natuurlijkheid'.
Mythe is gedepolitiseerde taal. Het vergeet dat de realiteit
dialekties werd gesmeed, dat het een produkt is van menselijke
aktiviteit en strijd. Daarom beschrijft Barthes de funktie van de
mythe als 'het leegmaken van de werkelijkheid; het is letterlijk
een onophoudelijk leeglopen, een bloeding, of misschien een
verdamping; samengevat een waarneembare afwezigheid'. En terwijl
de geschiedenis, de politiek en de strijd uit de werkelijkheid
wegstromen gedurende het proces van representatie, stroomt de
natuur, onveranderlijk en onveranderbaar, binnen. Eén van de
eerste taken van media-onderwijs is 'de dekoratieve vertoning van
het vanzelfsprekende' van de media aan te houden voor
ondervraging. Het is een uitdaging om bij alledaagse
representaties van mmdia-produkten te vragen welke belangen zij
dienen, te demonstreren hoe zij tegenstellingen kunnen
neutraliseren, alternatieve representaties te onderzoeken en een
krities bewustzijn te ontwikkelen dat probeert de geschiedens, de
politiek en de strijd terug te geven aan het proces van
representatie.
Wat zijn de implicaties van deze theorie rond ideologie voor de
praktijk van het media-onderwijs op scholen? Als we rekening
houden met de ideologiese rol van de media, moeten we ook
rekening houden met Althussers werk over subjektiviteit en
Poulanzas' werk over maskeren, verplaatsen, fragmentatie en
denkbeeldige samenhang. Bovenal dient de strukturalistiese
opvatting erkent te worden dat de verhandeling zelf het thuisland
van ideologie is. Vooral in de taal zien we de kracht van Stuart
Hall's woorden dat 'ideologie niet huist in abstrakte, complexe
en afstandelijke theorieën maar in wat geheel open, zichtbaar en
manifest is.
Op andere plaatsen heb ik al laten zien, bijvoorbeeld, hoe
jonge leerlingen al op het nivo van non-verbale kommunikatie
kunnen beginnen met het analyseren van haarstijlen, manieren van
kleden en voorwerpen in termen van keuzes die gemaakt zijn en van
waarden en normen die er impliciet inzitten. Studenten zouden
zeer bewust de overgang moeten maken van beschrijving van een
bepaald object of wijze van kommuniceren naar het onderzoeken van
de waarden die er impliciet in aanwezig zijn Het is een
aktiviteit die goed over te dragen is naar de studie van de media
zelf. Zij kunnen zicht krijgen op hoe sterk ideeën en waarden
zijn verwoven in deze aspekten. Met derde klas
basisschoolleerlingen is het mogelijk te praten over 'wat denk je
dat belangrijk is op de foto, wat is de moraal van dit verhaal?'
Het is belangrijk om oudere leerlingen te bewegen tot een eigen
manier van informatie inwinnen die hen ertoe beweegt verder te
praten over ogenschijnlijk triviale verschijn{elen (spelshows,
strips, krantenfoto's); over de grote en belangrijke ideeën die
eraan ten grondslag liggen.
Tenslotte is het van vitaal belang te weten wiens belangen
gebaat zijn met zulke ideeën. Uit wat voor materiële voorwaarden
en belangen ontstaan ze? En wat zijn de materiële gevolgen van
zulke ideeën? (dat wil zeggen, hoe werken ze om bestaande
machtsrelaties te ondermijnen of te versterken binnen de
samenleving?)? Ideologieën zijn niet alleen maar een aantal
ideeën. Ze zijn letterlijk een zaak van leven en dood, de
overleving van ons soort. Ideeën komen voort uit- en ondersteunen
de materiële voorwaarden waarin we allemaal moeten leven, werken
en sterven. Dat is in een notedop waarom de ideologische rol van
de media zo belangrijk is en de ontwikkeling van media onderwijs
een zaak van grote urgentie.
Umberto Eco:
Ideologische analyse, met de bedoeling het min of meer koherente
samenstel van waarden en normen te ontmantelen dat ten grondslag
ligt aan een programma, bestaat uit het met elkaar in verband
brengen van konnotatieve fragmenten van het programma.
Of, bijvoorbeeld de kommentator bij de marathon voor een goed
doel in Londen verbaast zich in zijn kommentaar over de
verscheidenheid van de deelnemers; wedstrijdlopers en
rekreanten, ouderen en jongeren, sterren en onbekenden, die hier
niet voor zichzelf lopen, maar allen één zijn in het ondersteunen
van het liefdadige doel. Deze eenheid wordt door de televisie
gekonstrueerd tot het machtige en aanstekelijke beeld van het
pure "Engels" zijn, wat in alle gevarieerdheid, decent, tolerant,
menselijk en principieel blijft. Het is een aangenaam, homogeen
beeld, een mythe die alleen kan werken door verwaarlozing van de
politiek (in Engeland de enorme kloof tussen rijk en arm) en de
geschiedenis (in het 'echte' Engeland waren de verschillen tussen
arm en rijk, noord en zuid, de werkenden en de werkelozen zo
bitter als ze in 50 jaar niet geweest waren).
Door konnotaties te analyseren kan men achter de ideologiese
gronden komen van programma's. Het houdt het herstel in van
historiese en politieke verbanden binnen representaties en het
formuleren van alternatieve visies en representaties.
Ten eerste is het nodig te begrijpen dat de theorie van de
verhandeling de traditionele voorstellingen van taal op z'n
kop zet. Taal is hier niet iets als een proces van
etiketteren waardoor we namen geven aan een al bestaande
realiteit. Het is niet simpelweg het weerspiegelen van de
wereld. Als woorden stonden voor al bestaande
voorstellingen, dan zouden zij allen precies gelijkwaardig
in betekenis zijn van de ene taal naar de volgende; maar dat
is niet waar. Het is eerder zo dat we door(de woorden (en
precieser; de verhandelingen) die we tot onze beschikking
hebben betekenis geven aan de wereld. Onze ervaring van de
wereld is niet de bron van de taal, maar zijn konsekwentie.
Omdat woorden willekeurige tekens zijn, kunnen we ze
daarom laten betekenen wat we willen? Nee, omdat taal
sociaal is:
Als altijd is weerstand mogelijk. Net als ideologie is taal
geen monolities systeem dat ons bewustzijn op
deterministiese wijze struktureert, maar een plek van strijd
tussen elkaar bevechtende manieren van het begrijpen van de
wereld (namelijk tussen strijdende verhandelingen). Daarom
is het begrip verhandeling belangrijk in media onderwijs,
met nadruk op het gebruik van taal om bepaalde belanoen en
bepaalde ideologiese doelen te dienen.
Hoe kunnen we hier binnen media-onderwijs aandacht aan
besteden? Leerlingen moet geleerd worden dat de zogenaamde
natuurlijke tekens gekonstrueerd zijn. Vandaaruit kan het
begrip 'verhandeling' behandeld worden, met de nadruk op het
gebuik van de taal ten dienste van speciale belangen en
ideologische doelstellingen. Het werken aan een verhandeling
kan voortvloeien uit het werken aan konnotaties. Woorden met
eenzelfde denotatie (als agent en smeris) maar met een
verschillende konnotatie zullen in een verhandeling
verschijnen met soortgelijke konnotaties. De woorden
'politie' en 'smeris' hebben dezelfde denotatie, maar een
zeer verschillende konnotatie. De één is respectabel, de
ander geringschattend. Het gebruik van deze woorden gebeurt
niet geïsoleerd.
'Zoals een agent de menigte tegenhoudt, de verdachte
arresteert en de burgers beschermt, zo bestoken smerissen
vredelievende demonstranten en slaan onschuldige
voorbijgangers in elkair. We hebben hier te maken met een
scherp onderscheid in spreken en denken over handhaving van
de wet...Of, sprekend over wat er in Noord-Ierland gebeurt;
is er een konflikt in Ulster, Noord-Ierland, de provincie,
het noorden van Ierland of de zes graafschappen? En, als we
eenmaal de naam hebben uitgezocht, wat speelt er? Is er een
konflikt, een oorlog, een opstand, een revolutie, een
misdadige samenzwering? En tenslotte, waarschijnlijk het
meest belangrijke, hoe beschrijven we de betrokkenen? Zijn
het terroristen, of criminelen, de mafia, moordenaars,
guerrilla's of vrijheidsstrijders? Het hangt van je eigen
waarnemdsing van het konflict af en van degene voor wie je
op dat moment werkt'.
Sexisme is voortdurend aanwezig in de media en het is
zekez de moeite ward mannelijke termen te vervangen voor een
minder sexistiese woordenschat. Bijvoorbeeld mankracht door
werkers of staf, bemanning door personeel, etc.
Aandacht geven aan sexistiese en racistiese verhandelingen
geeft aanleiding tot bekende kritiek; het is triviaal, het
gaat niet om de taal maar om het gedrag. Toch zou onze
analyse van de aard van de verhandeling het belang ervan
moeten kunnen aantonen. Men kan ten eerste verbazing
verwachten en ridikulisering als men poogt de 'gezond
verstand' waarnemingen en taalgebruiken uit te dagen. Ten
tweede maakt het gebruik van niet-patriarchale en niet-racistiese vormen het overheersende gebruik van raciale en
patriarchale verhandelingen duidelijk, die anders impliciet
en onopgemerkt zouden blijven. Ten derde is het simpelweg
tezamen bestaan van niet-racisties en niet-sexistiese
verhandelingen en racisties en sexisties gedrag in één
individu hypokriet. Maar het bestaan van deze
tegenstellingen opent mogelijkheden tot veranderingen en
kritiek. Ten vierde is het van groot belang dat de strijd
rond het scheppen van niet-onderdrukkende verhandelingen
succesvol is, want zoals we hebben gezien is de
beschikbaarheid van zulke verhandelingen van groot belang
bij het vormen van het bewustzijn van toekomstige
generaties.
Tenslotte, is het nodig de mechanieken te onderzoeken
waardoor sommige verhandelingen hegemonies worden, waarbij
ze niet alleen eenvoudigweg de belangen van de dominante
groepen uitdrukken maar ook de algemene belangen.
Poulanzas heeft gesuggereerd dat hier processen van
maskeren, deplaceren, fragmentatie en imaginaire samenhang
in het spel zijn.
Deze 'paradigmaties ideologiese vorm' van Poulantzas zou
behulpzaam kunnen zijn om het mogelijk te maken de
essentiële struktuur van strategieën te vinden die toegepast
worden in een groot aantal hegemoniese verhandelingen. Het
moet de armoede openbaren van sommige sleutelbegrippen die
worden aangewend door dominante verhandelingen, en hen hun
volle rijkdom en kracht teruggeven. Het moet de afgezaagde
toestand van vrijheid, demokratie en keuze aantonen, die nu
beperkt zijn tot de markt en bepaald worden door de dikte
van de portemonnee, en wijzen op de mogelijkheden van
demokratische controle van het volk, van vrijheid en van
ekonomische rechtvaardigheid op het gebied van produktie.
Net zo als het gehele gebied van de analyse van de
verhandeling zelf, moet het onze studenten in staat stellen
zowel het belang te begrijpen van-, en beginnen te
participeren in-, de essentiële gevechten over betekenis.
Hoofdstuk 7.
HET PUBLIEK
De eerste kan gezien worden als een deel van de literaire
kulturele achtergrond van media-onderwijs , een erfenis van
literaire critici om lezers ondergeschikt te maken aan de
autoriteit van het schrijverschap (gerechtvaardigd door de overdracht van 'genius en kreativiteit') en de tekst zelf (de overdracht van 'innerlijke betekenis').
De tweede reden waarom media-onderwijs geneigd was het publiek
als aandachtsgebied te vergeten is dat, hoewel publiek belangrijk
was in kommunikatie-research, haar positie nauwelijks dynamieser
was dan in literair-gebaseerde modellen. In kommunikatiemodellen
wordt het publiek gezien als ontvangers van boodschappen en een
veel goed gefundeerd onderzoek is gedaan om de effekten op het
publiek te ontdekken van verschillende manieren van kommunikatie.
Zoals bekend heeft dit onderzoek weinig positieve resultaten
opgeleverd, grotendeels veroorzaakt door de problemen om de
invloed van kommunikatie te scheiden van de invloed van andere
verschijnselen, zoals familie, sociale groep, opinieleiders en
anderen.
Het meeste empiries kommunikatie-onderzoek heeft zich niet
bezig gehouden met betekenis, maar met kwantificering in zijn
analytiese benadering van zowel kommunikatie-inhoud als publimk.
Het belangrijkste werd bijvoorbeeld gevonden hoeveel kijkers er
waren naar een speciaal programma in plaats van hoe de
behandeling van de inhoud publieke reakties op een voorspelbare
manier zou kunnen struktureren of de betekenis die dergelijke
experimenten voor het publiek zouden kunnen hebben.
Het kommunikatie-onderzoek is ontwikkeld in de richting van een
komplexer begrip van de media-inhoud en publieke reakties. Het
zogenoemde 'uses and gratifications' onderzoek bijvoorbeeld, was
een grote vooruitgang vergeleken met vroegere modellen, omdat het
publiek een sympathiekere en aktievere rol toebedacht werd.
Onderzoekers kwamen hierdoor af van de gedachte: 'wat doen de
media met publiek', en vervingen het door: 'wat doet het publiek
met de media'. Het publiek werd geacht aktief gebruik te maken
van de media, positieve keuzes te maken en een inschatting te
maken van welk programma welke behoeften kon bevredigen.
Allereerst neemt het op een door en loor empiriese manier aan dat
de behoeften van mensen een onproblematies gegeven is. Ten tweede
neemt het aan dat, omdat mensen mediaprodukten konsumeren en
blijven konsumeren, die behoeften ook vervuld worden. Maar als we
vragen welk bewijs er is dat mensen zulke behoeften hebben is het
antwoord: het feit dat zij de media gebruiken om ze te
bevredigen. Het is moeilijk in te zien hoe de 'uses and
gratification' benadering uit deze circelredenering kan breken
Zoals Bonney en Wilson duidelijk maken, heeft 'uses-and-gratifications' onderzoek weinig te zeggen over:
De manieren waarop wensen en behoeften zelf zijn geproduceerd en
de aktieve rol van de media in dit proces. De manieren waarop de
media-inhouden de responsen van het publiek op voorspelbare
manieren struktureren en nog minder over de mogelijkheden dat
vragen betreffende publiek belangrijke determinanten zouder
kunnen zijn voor vorm en inhoud van media. De komplexe manier
waarop het publiek reageert op de inhoud; deze accepteert,
negereert of verwerpt. Sinds 1980 is er heel wat onderzocht op
dit vlak en de resultaten hebben grote invloed op het
media-onderwijs, zodat een kritiese bespreking noodzakelijk is.
Dit betekent een produktieve en wederzijdse
openheid, maar geen onkritiese openheid. De leerkracht heeft het
recht en de plicht racisties, sexisties en ander ongewenst gedrag in
de klas te veranderen. Maar zoals Connell heeft geobserveerd,
op de rechten van studenten om zekerheden van leerkrachten te
kritiseren, moet net zo krachtig gestaan worden.
een voorkeurslezing is ingebed, maar die de mogelijkheid houdt
om, wanneer het op een andere manier gedekodeerd wordt dan dat
het gekodeerd is, een verschillende betekenis over te dragen. De
boodschap is dus polysemies.
Vanuit een basismodel van Parkinn en Halle heeft Morley drie
kaders aanbevolen om de ontvanger (decoder) te kunnen plaatsen in
relatie tot de mediaprogramma's: dominant: de dekodering gaat
volgens de lijnen van de dominante kodering binnen het
interpretatieve kader van het programma zelf, onderhandelend: de
ontvangers nemen de betekenis over zoals deze gekodeerd is, maar
door de boodschap te relateren aan konkrete situaties, kunnen zij
geheel of gedeeltelijk hun mening wijzigen, tegengesteld: de
ontvanger herkent de dominante kodering, maar interpreteert het
op een tegengestelde manier.
Dit programma heeft een enorm publiek. Hobson heeft in haar
studie juist dit verschijnsel, de grote populariteit van een
bijna inhoudsloze produktie, bestudeerd.
Het hart van de studie is een verslag over de enorme beroering,
vooral bij oudere mensen, die ontstond toen de aktrice, die de
hoofdrol speelde ontslagen werd. Hobson las alle brieven en zocht
veel ouderen op. In haar onderzoek beschrijft zij hoezeer mensen,
hoofdzakelijk vrouwen en vooral oudere vrouwen, verbonden zijn
met media.
De troost die zij krijgen van fiktie-programma's mag derhalve
niet onderschat worden. Het amusement en het gevoel van kontakt
dat programma's als 'Crossroads' geeft is zeker één van de
waardevolle aspekten van het medium'.
eindeloos te zijn. Wanneer het gaat om de kommunikatie te
bevorderen met het publiek dan moet het zichzelf bevrijden van de
vormen van kritiek die geworteld zijn in andere vormen van
kommunikatie. Televisiemakers moeten herkennen, wanneer zij een
groot publiek aantrekken, dat zij noch het publiek verachten,
noch de programma's die de meest kijkers trekken. Een soap-opera
die 15 miljoen kijkers aantrekt is even deugdelijk en waardevol
als een dokumentaire die 4 miljoen mensen trekt. Het zijn alleen
verschillende programma's en beide zijn afhankelijk van de
waardering van het publiek om tot hun waarde te kunnen komen'.
Media-onderwijs dat niet kan werken met wat leerlingen dagelijks
zien en lezen, of dat leerlingen geen inzicht kan verstrekken in
hun eigen mediasmaken en voorkeuren, verdiend het nauwelijks
media-onderwijs te heten.
Smythe vergelijkt de macht van het publiek direkt met de macht
van de arbeid, maar er is een duidelijk verschil. Het publiek
wordt niet betaald voor zijn werk. De eigenaar van de media die
de macht van de kijker produceert wordt wel betaald. Het publiek
verkoopt hun eigen werk niet, dat doen de media:
Overeenkomstig,
Massamedia zijn, volgens Smythe,
een bewustzijnsindustrie, en
hun belangrijkste produkt is mensen die klaar staan om
'konsumptiegoederen te kopen, belasting te betalen en te werken
in vervreemdende banen om morgen weer te kunnen kopen'. Maar de
media produceren ook nog een andere vorm van bewustzijn: 'mensen
die klaar staan om een bepaalde politiek te ondersteunen, liever
dan een andere politiek... of die Israel of de Arabieren
"steunen". Smythe breidt zijn betoog uit en vindt dit niet alleen
voor kommerciële-, maar ook voor publieke omroepen zoals de BBC
gelden. Belangrijk is dat Smythe de media niet indeelt bij de
super-strukturen van de samenleving (waar ze onontkoombaar
geplaatst worden door andere Marxistiese kritici,tezamen met het
onderwijs, de kultuur en andere ideologiese instituten), maar de
media een ekonomiese plaats geeft, omdat ze zich bezighouden met
het voldoen aan een vraag, een aktieve vorm van produktie, die
essentieel is voor de werking van het hele ekonomiese systeem.
Het is duidelijk dat we een lange weg gegaan
zijn. Van het
standpunt dat de media belangrijke middelen zijn in informatievoorziening,
vermaak en opvoeding, waarin advertenties een
ondergeschikte rol spelen. Na het lezen van Smythe is het
moeilijk advertenties als een vorm van liefdadigheid te zien die
slechts de prijs van de krant omlaag brengt tot een nivo waarop
iedereen er zich een kan permitteren of zich een 'onafhankelijke'
omroep voor te stellen die gratis informatie verschaft. Noch is
het mogelijk het publiek te zien als het eindprodukt van het
kommunikatieproces, als onproblematiese ontvangers van
'boodschappen'. Want, als het principiële doel van de media is om
bepaalde soorten bewustzijn te produceren, dan zijn vragen rond
het publiek belangrijke determinanten op ieders gebied van
mediaproduk|ie, van koncept tot voltooid produkt (zie H.4).
De zwakte van Dependency Road is dat
oppositionele produktie-praktijken er niet in voorkomen en ook niet
specifieke reakties
van het publiek. Niets staat de stoomwals van de
bewustzijnsindustrie in de weg. Het effekt van zo'n betoog is
door en door konservatief. Want, als de strijd al verloren is,
waarom dan het gevecht aangaan?
Alhoewel Smythe een dialektiese kijk heeft op publiek, is zijn
visie op de media vreemd genoeg nogal monolities en zijn logika
positivisties. 'De bewustzijnsindustrie produceert denk-slaven'.
Toch is Dependency Road onmisbaar voor docenten en studenten,
omdat het laat zien zien hoe adverteerders ons, mensen, als
markten (dit is een platitude binnen de media- en advertentie-industrie) zien en dat er nauwelijks onderscheid is tussen advertentie- en niet-advertentie materiaal. Een inzicht dat maar moeizaam tot
ons mediadocenten doordringt. Belangrijke doorbraken in het
bewustzijn van studenten zijn echter mogelijk, als ze de
gelegenheid krijgen om het soort bladen en materialen te
onderzoeken dat zo gewoon in in de industie en waarin wij zo
onbeschaamd behandeld worden als waar.
Smythe's analyse daagt mediadocenten uit om opnieuw binnen de
media de betekenis vast te stellen van het publiek, maar ook van
adverteren en voorlichting. Het was ook het centrale thema van
Smythe's boek, maar niemand heeft meer gedaan dan hij om aan te
tonen hoe het onderscheid tussen advertenties en 'redaktioneel'
materiaal steeds moeilijker te maken is. Adverteerders steken
steeds meer energie in promotietechnieken die aangekleed zijn als
iets anders, zoals mini-verhaaltjes. Deze verschillen weinig van
nieuws-verhalen.
Voor het media-onderwijs betekenen deze gedachten van Smythe
dat mediadocenten en leerlingen moeten inschatten in hoeverre
media-inhoud ondergeschikt is aan de meer heersende ideologiese
of kommerciële overwegingen.
Brian Whitaker, journalist: 'kranten zijn fabrieken die een
produkt produceren. Alles wat een hoop werk kost om in gedrukte
vorm te krijgen zal het eerst afgewezen worden. Wat een gat op
een pagina kan opvullen wordt erin geschoven'.
Kranten hebben weinig bronnen voor hun nieuws. Whitaker zegt dat
lokale kranten hun nieuws krijgen van vier bronnen: de politie,
de brandweer, de lokale gemeente en de rechtbank. Met hun
berichten en ander niet-nieuws vullen zij de ruimte op tussen de
advertenties.
Maar we moeten (in weerwil van Smythe) niet al te pessimisties
zijn. Tenslotte zijn er nog de anti-kernenergiegroepen die hun
eigen publiciteitskanalen hebben en kleine uitgeverijen zoals
Comedia (de uitgever van dit boek).
weggedraaid worden door de technici, zodat luisteraars hier
niets van horen.
die zijn georganiseerd in hun 'natuurlijke' gezinseenheid. De
gezinnen in Family Fortunes zijn blank, interessant,
aantrekkelijk en hebben werk. De show maakt ons medeplichtig als
koncurrerende konsumenten, die er naar verlangen het spel naast
de deelnemers mee te spelen en de prijzen te bewonderen. De
deelnemers zelf gedragen zich niet als een integraal deel van de
show. Ze onthullen hun status als buitenstaanders en hun
affiniteit met het studiopubliek door telkens te klappen. Zij
identificeren zich met ons. We zijn allemaal toeschouwer-deelnemers.
In het spel zelf worden we niet uitgenodigd om onze kennis te
laten zien, maar om te raden hoe leden vamn het publiek de vragen
hebben beantwoord. Konformatie en niet originaliteit wordt
beloond. De winnaars zijn diegenen die het meest denken zoals
iedereen.
De set is opgebouwd als een halve circel met de gezinnen aan de
buitenkant daarvan opgesteld. Zoals in de meeste shows gaan
succesvolle deelnemers naar een andere plaats om hun bevordering
aan te geven. Deelnemers van een succesvolle familie gaan naar
het midden van de circel om de grote prijs te winnen. Terwijl in
het eerste gedeelte van de show alle kamerashots de grote cirkel
laten zien, wordt in het tweede gedeelte onze visuele aandacht
gericht en scherp gefocused op de deelnemers in de heilige plaats
van de binnenste circel.
Zo probeert het programma ons allen in een circel van
familiecircels te sluiten. Een cirkel waar kompetitie bestaat
zonder strijd en rivaliteit zonder vijandschap. Het is een
perfekt model van een konsumptiemaatschappij, bevrijd van zijn
inherente tegenspraken, waarin iedereen meeprofiteerd zelfs de
verliezers. In Amerika en Australïe heet de show Family Fueds
(twist, vete), misschien zijn de tegenstrijdige en koncurrerende
waarden daar wat openlijker.
Als leden van het publiek zijn we gepriviligeerde voyeurs, die
vanuit een veilige en superieure positie kijken naar de
aktiviteiten van anderen. We kijken maar kunnen niet bekeken
worden. We leveren kommentaar maar kunnen niet bekommentarieerd
worden. Sommige films exploiteren de morele dubbelheid van het
voyeuristiese plezier van het publiek in de struktuur van de film
zelf. Bijvoorbeeld in Rear Window van Hitchcock begluren we via
de verrekijker van de hoofdpersoon een ander apartement. Zoals in
de meeste mediaprodukten identificeren we ons met een mannelijk
karakter en kijken vanuit een mannlijk perspektief.
De meeste media-produkten zijn niet zo duidelijk en bespiegelend
over hun voyeurisme. Het publiek moet dat zelf zijn. Want
machtsrelaties zijn altijd besloten in het proces van kijken en
bekeken worden. Zo wordt de ondergeschiktheid van vrouwen
regelmatig gedemonstreerd door hen via de mannelijke blik te
bekijken. Natuurlijk bestaat niet het gehele publiek uit mannen
en niet alle mannen zijn sexisten. Veel mediaprodukten zetten ons
in een patriachale sexistiese positie als een 'natuurlijke'
manier manier om de realiteit te bekijken. Media-onderwijs wat
niet-sexisties en niet-patriachaal wil zijn, zal als eerste stap
deze automatiese manier van kijken expliciet aan de orde moeten
stellen.
Kijken, de meest natuurlijke aktiviteit, is zelden zo
onschuldig als het lijkt. Speciale manieren van kijken
weerspiegelen de dominante machtsrelaties binnen de maatschappij.
Zij zijn voorgestruktureerd binnen mediaprogramma's en worden
(niet door iedereen) bekeken als deel, niet van de dominante,
maar van de natuurlijke orde.
scala en de komplexiteit van de posities van het publiek. Als we
eenmaal de rijkdom en de diversiteit van mogelijke interakties
tussen programma's en publiek weten, dan kunnen we het zonder
kommunikatiemodellen stellen die een omschrijving van het publiek
geven als onproblematiese ontvangers van boodschappen of als
personen die de media gebruiken voor hun eigen plezier.
Maar ook hier, heeft het begrip 'het subjekt' een centrale
dubbelheid. Want aan de ene kant geeft het aan dat we vrije en
autonome handelende personen zijn, die handelen onder geen enkele
dwang. Van de andere kant bevestigd het ons als zijnde in het
bezit van een gefixeerde identiteit, een onveranderbare
menselijke natuur, die niet in staat is onszelf of de wereld
waarin we leven fundamenteel te veranderen. Dit is een zeer
machtige konservatieve paradox. Het bevestigd de strukturen
waarin wij leven als tijdloos en onvermijdelijk, maar ook als
acceptabel omdat ze niet opgelegd zijn. Althusser heeft deze
dubbelheid van het begrip 'subjekt' geformuleerd:
(1)een vrije subjektiviteit, een centrum van initiatieven, auteur
van- en verantwoordelijke voor zijn eigen akties;
(2) een onderworpen (subjected) wezen dat zich onderwerpt aan een hogere
autoriteit en daarom ontdaan wordt van al zijn vrijheid behalve
dan die van het vrij accepteren van deze onderwerping'.
De relevantie van deze interpellatieprocessen voor het
funktioneren van de media moeten nu duidelijk zijn. We hebben al
eerder gemerkt dat de media voornamelijk bestaan, niet om
ammusement of nieuws te produceren, maar om ons te produceren,
dat wil zeggen een speciale vorm van bewustzijn.
Aan de implikaties van dit alles is in de onderwijspraktijk
niet al te veel aandacht besteed. In zijn algemeenheid kunnen we
zeggen dat studenten alert moeten zijn op de manieren waarop hun
bewustzijn op het spel staat bij het bekijken van
mediaprogramma's. Ze moeten onderzoeken hoe ze worden
aangesproken door een programma. Vaak is dat een direkte manier
van aanspreken (bv. door een nieuwslezer, een komiek of een
columnist van een krant), maar nog vaker impliciet door het
aanbieden vaak subjekt-posities die zowel fysies als ideologies
zijn.
'publiek' niet bepaald een term die veel macht heeft in de
dominante esthetiese kritiek. Plezier wordt behandeld als
verdacht, meer horend in de sfeer van autobiografie dan bij
kritiek. En het is een bekend probleem in media-onderwijs dat,
bij het bestuderen van programma's, studenten te makkelijk
overgaan op diskussies over plezier, waarbij ze direkte
waardeoordelen vellen en posities innemen waarvan ze denken dat
ze die moeten verdedigen. Het is belangrijk dat studenten hun
oordeel opschorten om daarmee onderzoek naar mediaprodukten te
vergemakkelijken.
Dit in acht genomen, waarom moeten we
plezier serieus nemen?
Er zijn een aantal goede redenen. Ten eerste, media-onderwijs is
heel lang een negatieve onderneming geweest. Het wordt hoog tijd
dat het prettiger benadering krijgt. Ten tweede, media-onderwijs
waarbij op ontspannen wijze wordt ingegaan op de belevingswereld
van studenten zal studenten en docenten aanmoedigen om serieus te
werken. Ten derde is 'plezier' zelf een weinig onderzocht gebied,
een angenomen-voor-wat-'t-is' kategorie, waardoor we kunnen
aannemen dat een dominante ideologie is 'genaturaliseerd'. We
moeten met de studenten beginnen ons 'plezier' te
problematiseren. We hoeven niet hypokriet te doen over ons
plezier maar net als veel andere zaken, zou het minder onschuldig
kunnen zijn dan we aannemen.
Daarbij moet ons ideaal in media-onderwijs
niet het zoeken naar
het kapot maken van het plezier zijn, maar naar uitbreiding in
nieuwe en verschillende vormen van vreugde.
Er zijn echter enorme drempels te nemen
om dit te doen. niet
iedereen vindt immers dezelfde dingen leuk. Sommige pleziertjes
kunnen niet worden gedeeld. zoals bijvoorveeld mopjes over een
bepaald ras, programma's waarin vrouwen een ondergeschikte rol
hebben enz.. Door dit zonder meer af te kraken loopt de docent
het gevaar het plezier kapot te maken, wat weer averechts werkt
op het media-onderwijs. Docenten moeten studenten aanmoedigen
dieper op het plezier wat ze bij bepaalde programma's hebben
in te gaan, op hoe deze programma's zijn geproduceerd en welke
ideologiese onderwerpen er aan de orde komen.
Een niet bedreigende manier om dit te doen
is te kijken naar
het mogelijke strukturele verband tussen de dominante
overtuigingen en de dominante manier waarop plezier geproduceerd
wordt. Overdenk bijvoorbeeld de nauwe identifikatie met blanke
mannelijke hoofdpersonen, die door de meeste mediavertellingen
aangemoedigd wordt. Of het gebruik van vrouwen als objekten van
de kontrolerende mannelijke blik in de media. Wat voor verband
bestaat er tussen deze zaken en de patriachale machtsrelaties en
de onderdrukking van vrouwen binnen deze gehele maatschappij? Wij
allemaal, zowel docenten als studenten moeten nodig bekennen dat
de mogelijkheid bestaat dat ons mediaplezier wel eens een van de
instrumenten zou kunnen zijn bij het vormen van onze instemming
met vormen van dominantie en onderdrukking, waar we tegen zijn.
Dit zijn serieuze zaken. Het problematiseren van deze zaken is in
mijn ogen de beste hoop die we hebben om verandering te
stimuleren. Omdat het initiatief uiteindelijk bij de studenten
zelf ligt, zou het eerste doel van de docente misschien niet het
verdedigen van een bepaald standpunt moeten zijn, maar het
scheppen van een sfeer van vertrouwen waarin een volwassen en
serieuze reflektie over deze onderwerpen kan plaatsvinden.
Hoofdstuk 8
TOEKOMST
Natuurlijk is media-onderwijs een gespecialiseerd vak volop in
ontwikkeling, maar het zal ook een rol moeten spelen binnen het
gehele onderwijs. In dit hoofdstuk zal onderzoeken op welke
manieren meer 'holistiese' benaderingen van media-onderwijs tot
stand kunnen komen. Deze benaderingen leggen de nadruk op
samenwerking tussen die instellingen, die belang bij het gebied
hebben, zowel binnen als buiten school.
ontwikkeling van media-onderwijs en mediakennis binnen alle
vakken zouden moeten aanmoedigen.
Studenten weten weinig van de produktietechnieken van film en
menen dat een dokumentaire feiten geeft en objektief is. Zo ook
de studenten van de technische hogeschool in Oxford. Toen zij
echter kennis maakten met de eerste beginselen van mediakennis
raakten zij zo geïnteresseerd dat zij in korte tijd een film
konden analyseren. Een student: 'het heeft niet alleen mijn
manier van kijken naar film en televisie beïnvloed, maar ook de
manier waarop ik kranten en boeken lees'.
In een uitgebreide studie is aangetoond dat het beeld van het
zuiden van de States van voor de burgeroorlog meer een 'state of
mind' was dan een reëel idee van de situatie van dat gebied. Zo
hebben velen het beeld dat het Zuiden vol stond met alleen
katoen, terwijl in werkelijkheid het hoofdgewas graan was.
De gevormde mythe van het romanties leven op het platteland
heeft schade berokkend aan de kansen van de boeren en
landarbeiders op beter loon en betere woon- en
werkomstandigheden. Een voorbeeld: films over het platteland in
Engeland kan men gratis bij de Shell huren. De films geven een
onproblematiese en idealistiese kijk op het Britse platteland.
Zoals we gezien hebben is een van de pijlers van de mediakunde
het vermogen om de inhoud te verbinden met de belangen van
diegenen die het geproduceerd hebben. En hier is de meest
essentiële vraag: wie produceert dit materiaal en met welk doel?
Het doel van Shell is het verbinden van het imago van Shell met
het platteland. Bovendien wordt door het beeld van het platteland
wat lijkt op dat van fabrikanten van bruin brood, kaas, enz. een
mythies, Arcadies en geheel mystiek beeld gegeven, De Shell
films, net als ander 'onderwijsmateriaal' dat door grote
bedrijven of door staatsinstellingen gemaakt wordt moet bekeken
worden als reklamespots.
Zijn mensen arm omdat er teveel zijn of zijn er te veel omdat de
armoede zo algemeen is?... Moeten we vragen over 'kontrole van
rijkdom' net zo behandelen als die over geboortekontrole?..
Waarom zijn er geen boeken over de rol van multinationale
agribusiness bedrijven in de wereldvoedselpolitiek?.. Wat te doen
met de Aboriginals hun landrechten en multinationale mijnbouw
ondernemingen? Wat te denken over het leven in Soweto? Waarom
worden deze worstelingen zo gemakkelijk genegeerd?
Een van de redenen is dat de andere beelden eenvoudigweg
makkelijker beschikbaar zijn. Davis Wright liet zien dat in
aardrijkskundeboekjes voor 16 jarige 84 % van de foto's van
Zuid Afrika beschikbaar werden gesteld door de Informatiedienst
van de Zuid Afrikaanse regering.
2. Indrukwekkende wolkenkrabbers.
3. Gigantiese mijnen.
4. Vruchtbaar land.
5. Schilderachtig aangeklede afrikanen bij hun kraals.
Onlangs wees Wright op het sexisme in veel aardrijkskundig
beeldmateriaal. In de helft van de geanalyseerde boeken was er
een verhouding in foto's van mannen en vrouwen van 5 op 1.
Het materiaal dat omroepen uitzenden is soms bruikbaar voor
aardrijkskunde. 'The Heart of The Dragon' (over China) en David
Attenborough's 12 delige serie 'The living Planet' zijn goede
uitzonderingen en worden in lessen gebruikt.
Het is belangrijk dat het vragen over de manier van
representatie een belangrijke rol moeten spelen bij de
ontwikkeling van een krities geografie-onderwijs net zoals dat
ook moet in de relatie tot de specifieke studie van de media
zelf.
Volgens Young en Gardner moeten producers van wetenschaps-
programma's het medium voor deze zaken openstellen en ophouden
met het geven van een eenzijdige belichting van de wetenschap.
Daarnaast moeten docenten er aandacht aan besteden, vooral als ze
populair t.v.-materiaal gebruiken.
Enkele opmerkingne voer de presentatie van een
'wetenschappelijk programma': de gebruikelijke wijze van
presentatie van een onderwerp is narratief, lineair, expositories
en didakties. Het verloop van het programma alterneert tussen
kommentaar en een sprekend hoofd in beeld. Een 'talking head'
wekt de indruk dat een bericht direkt en zonder vervorming
gebracht wordt. Wanneer kommentaar wordt gebruikt is de toon
gematigd, zelfverzekerd en verstandig. Humor en ironie komen
zelden voor, evenals uitnodigingen aan de kijker om een
afwijkende mening te laten horen, kritiek te hebben of te
reageren.
Televisieprogramma's in de klas over natuurwetenschap moeten
gelezen worden als natuurwetenschap en als media, zowel wat
betreft de inhoud als de representatie.
Naast het belang van de media als bron van histories materiaal,
kunnen de media funktioneren als manier van presentatie binnen
het doceren van geschiedenis, door middel van het maken van een
krant, radio- en televisie simulaties in de verslaglegging van
historiese gebeurtenissen. het algemene theoretiese kader voor
mediastudie, zoals beschreven, is heel geschikt voor de
toepassing op histories bewijs, gedragen door de media.
De vraagtekens die bij de status van visueel bewijs gesteld
worden (determinanten, ideologie, bronnen, retoriek en publiek)
kunnen zelfs leiden tot een scherpere blik bij de studie van
historiese dokumenten. Immers ook dokumenten zijn media-konstrukties.
Het toenemende belang van media-bewijs in het
geschiedenisonderwijs moet het besef met zich meebrengen dat de
historiese waarheid niet unitair of één-dimensionaal is en dat we
hoogstens naar eerlijke representaties moeten streven die
begrepen kunnen worden door het belang van de bronnen in te zien.
Natuurlijk moet ook benadrukt worden dat media uniek bewijs
leveren van mindere 'waarheden' als atmosfeer en stemming en ze
leggen een aantal persoonlijke en specifieke details bloot.
Zo krijgt een kiezer door de media een gedetailleerd beeld van de
kandidaten van de diverse politieke partijen. De geschiedkundige
heeft hierdoor een schat aan wijdverspreid mediamateriaal in
handen. Natuurlijk moet hij alert blijven op fenomenen als het
scheppen en polijsten van politieke persoonlijkheden en
informatie voor de media en het samensmelten van politiek en
reklame. Het onderscheid tussen hoogwaardige media-informatie en
de mening van gewone mensen, die vaak verborgen blijft zal door
de geschiedkundige gemaakt moeten worden. Immers in tijden van
krisis zullen de media onder censuur gesteld worden. En dat zijn
precies de tijden waarin de geschiedkundige het meest is
geïnteresseerd. Naast de leugens en propaganda van de officiële
media bijvoorbeeld in oorlogstijden zijn er natuurlijk visuele
bronnen beschikbaar door de massaverspreiding van foto en
filmkamera's. Het materiaal door amateurs gemaakt is technies
minder goed, maar heeeft vaak meer zeggingskracht.
Het is duidelijk dat, om deze media uit te buiten en analyse-problemen te overwinnen, er een ontwikkeling van nieuwe
interpretatie-vaardigheden moet plaatsvinden. Ongeacht op welk
nivo men met studenten of leerlingen werkt zijn de volgende
aktiviteiten van belang:.
Helaas is er in de kontakten tussen beide werkvelden veel
wederzijds wantrouwen en vijandigheid.
Vanuit het onderwijs bestaat er al lang een negatieve houding ten
opzichte van de media. Het is ook niet verrassend dat docenten
die over media les geven wantrouwend bekeken worden.
Er bestaan veel misverstanden over de aard van het vak
mediakunde. Het eerste is dat media-onderwijs een vorm is van
moreel protektionisme, met de docenten als bewakers van de
moraal. De tweede is dat onderwijs moet leiden tot een
'smaakverbetering' van de leerlingen. Ten derde zou mediakunde
louter negatief en krities zijn en geen aandacht hebben voor het
ontdekken van het plezier dat studenten in de media hebben.
Vertegenwoordigers van de media zijn terughoudend om een
helpende hand uit te steken naar een project dat de intentie
lijkt te hebben om media-instituten te bespuiten met een niet
aflatende stroom van ongeïnformeerde kritiek. Duidelijk is dat er
genoeg aanleiding is voor een open diskussie over deze
onderwerpen.
Mediadocenten dienen zich te realiseren dat een krities begrip
van de meida noodzakelijk is en dat het verwerven daarvan een
vreugdevolle taak is. Mediaprofessionals dienen zich te
realiseren dat gefundeerde kritiek welkom zou moeten zijn om niet
het stempel van elitair opgedrukt te krijgen. Een vierde
misverstrand bij de mediaprofessionals is dat media-onderwijs een
beroepstraining zou zijn.
LITERATUUR
Barthes, R. Mythologies, Cape, l972.
Belsey, Catherine. Critical Practice, Methuen, New Accents,
1980.
Berger, J. Ways of Seeing, BBC and Penguin, 1972.
Enzensberger, H.M. 'Constituents of a Theory of the Media', New
Left Review 64 November-December 1970.
Evans, H. Book Four: Pictures on a Page, Heinemann, 1978.
Freire, P. Pedagogy of the Oppressed, Penguin, 1972.
Glascow University Media Group. War and Peace News. Open
University Press, 1985.
Glascow University Media Group. Bad News, RKP 1976; More Bad
News, RKP 1980; Really Bad News, Writers & Readers, 1982.
Gramsci, A. Prison Notebooks, Lawrence and Wishart, 1971.
Hall, S., Hobson, D., Lowe, A. and Willis, P. Culture, Media,
Language, Centre for Contempory Cultural Studies, and Hutchinson,
1980.
Hall, S. and Whannel, P. The Popular Arts, Hutchinson, 1964.
Hobson, D. Crossroads: The Drama of A Soap Opera, Methuen, 1981.
Leavis, F.R. and Thompson, D. Culture and Environment, Chatto
and Windus, 1948.
Mander, J. Four Arguments for the Elimination of Television,
Morrow Quill, 1978.
Masterman, L. (ed.) Television Mythologies, Comedia, 1985.
Masterman, L. Teaching about Television, Macmillan, 1980.
Masterman, L. (ed.) Television Studies: Four Approaches, British
Film Institute Educational Advisory Document, BFI, 1979.
Morley, D. The 'Nationwide' Audience, BFI Television Monograph
No. 11, 1980.
Poulantzas, N. Political Power and Social Classes, New Left
Books, and Sheed and Ward, 1965.
Smythe, D. Dependency Road, Ablex, 1981.
Whitaker, B. News Limited, Minority Press Group, 1981.
Williams, C. (ed.) Realism and the Cinema: A Reader (BFI Readers
in Film Studies), RKP and BFI, 1980.